vol geluk is. De kou, de hard bevroren straten, de rosse lichten achter de winkelramen, alles is even prettig. En 't is zoo heerlijk, dat Sara Willems ook zoo blij is.
Lachebekje drukt Saartje's arm nog steviger. ‘Zullen we niet een klein beetje aanloopen?’ vraagt ze.
Ze verlangt zoo naar huis. Ze kan het haast niet begrijpen dat haar vader het groote nieuws nog niet weet. En haar Moe zal ook zoo blij zijn.
‘We draven al,’ zegt Saartje buiten adem, maar ze versnelt toch nog haar pas.
‘'k Hoop, dat er maar ijs komt,’ zegt ze na een oogenblik; ‘een Kerstvacantie zonder ijs is niet prettig.’
Evi lacht. ‘Het zál wel blijven vriezen! Kijk, de bloemen staan op de ruiten.’ Evi is in een stemming om van alles het beste te hopen.
Ze is ook zoo gelukkig. Ze heeft Kerstvacantie, Hanna en Sara komen beiden bij haar logeeren. Ze zullen uitgaan, schaatsenrijden misschien.
Maar wat haar hartje het meest verblijdt, wat haar doet huppelen van plezier, dat is haar goede rapport en de zekerheid, dat ze in de hoogste klas kan blijven.