Uit en thuis
(1905)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 64]
| |
Het was niet voor het eerst, dat ze straf kreeg in die drie maanden, de vierde keer was het al. Evi zuchtte; en nu was de straf zoo streng. Haar vader had niets gezegd, toen ze drie weken geleden eerst om vijf uur was thuis gekomen. Hij had alleen gevraagd: ‘Heb je school moeten blijven?’ En ze had ‘ja’ moeten zeggen; hoe vernederend was dat geweest! ‘Het zal nooit weer gebeuren,’ dat had ze zich zoo stellig voorgenomen; maar jawel, twee dagen later was het alweer zoo. Toen had ze, de les geheel vergetend, een heelen tijd met een lint van haar jurk zitten spelen, telkens en telkens had ze het weer overgestrikt, tot ze, opeens opziend, de oogen van juffrouw Zandheuvel ontmoet had. ‘Herhaal jij die berekening eens?’ had de juffrouw gevraagd, maar Evi had niet eens geweten, welke som er bedoeld werd. Den derden keer had ze moeten blijven, twee dagen geleden, omdat ze half dansend van pret uit de gymnastiek terug was gekomen. Toen was ze er met een kwartiertje afgekomen. Maar nu! | |
[pagina 65]
| |
Lachebekje zuchtte diep. Ze keek eens op. Ze zat heel alleen in het lokaal, mét juffrouw Zandheuvel, die een stapel schriften corrigeerde. Evi had niets te doen, niets dan ‘uit te lachen’, zooals de juffrouw gezegd had. Maar Lachebekje lachte niet. Ze was heelemaal ‘uitgelachen’. Haar groote, blauwe oogen staarden droevig naar de bank vóór haar, of richtten zich naar de vensters met een verlangenden blik. Arm gevangen vogeltje! Ze had weg willen vliegen. Het weer was zoo mooi. Honger had ze ook. Eerst om halftwee zou Sara Willems komen met haar boterham. Evi geeuwde. Juffrouw Zandheuvel had haar broodjes al op en schonk zich uit een blikken kannetje nog een glas melk in. Evi deed haar best er niet naar te kijken, omdat haar trek er nog maar te grooter door werd. Maar het was niet alleen, omdat ze haar vrijheid miste en omdat ze honger had, dat Lachebekje zoo triestig was. Het meest griefde haar de gedachte aan huis. Wat zou haar vader wel zeggen? | |
[pagina 66]
| |
Ze zag telkens voor zich het mooie reseda boek met den gulden titel: Alles komt terecht, en het inschrift: ‘Aan mijn Evi bij haar verhooging.’ Het was of die woorden haar brandden. Ze voelde, dat ze het vertrouwen van haar vader, waarnaar ze zoozeer verlangd had, beschaamd had gemaakt. Bij haar verhooging! - Het zag er werkelijk niet naar uit, dat ze verhoogd zou worden! Wat was ze toch zwak en kinderachtig. Waarom kon ze zich niet tot ernst dwingen? Waarom had ze ook naar dat poppetje gekeken, dat Lijsje geteekend had; flauw kind, dat ze was! Het hielp niet meer, dat ze zichzelf nú beschuldigde, ze had de straf moeten voorkomen. Of ze zich nu al voornam in het vervolg haar best te doen, - wat zou het baten? Wat was het leven toch treurig. Of liever, wat máákte ze het zichzelve toch tot een last. Ze was zoo gedrukt, zoo terneergeslagen. Hoe naar ze het ook vond een heelen dag achtereen op school te zitten, ze verlangde er volstrekt niet naar, naar huis te gaan. Het bezwaarde haar, dat ze thuis zou moeten komen, en het | |
[pagina 67]
| |
dan vertellen, dat ze weer zoo dwaas gelachen had. Twee tranen gleden langs Lachebekje's bedrukt gezichtje. Och, had ze dat boek toch maar niet gekregen, ze verdiende het immers niet. Haar vader had gelijk gehad. Het zou beter geweest zijn, als ze maar dadelijk was blijven zitten.... ‘Kom eens bij me, Eva,’ klonk juffrouw Zandheuvel's stem. Lachebekje schrikte op uit haar gedroom; op de teenen, omdat haar stappen zoo hol klonken in het leege lokaal, ging ze naar het podium. ‘Ik heb hier juist je werk nagezien;’ begon de onderwijzeres, ‘het is uitstekend. Er mankeert niets aan. Je bent, wat je werk betreft, flink vooruitgegaan den laatsten tijd. Waarom ben je dan zoo kinderachtig, om telkens te spelen en om niemendal te lachen? - Vertel me eens, waarom lachte je toch vanmorgen?’ Lachebekje kon geen antwoord geven. Ze had een kleur gekregen van blijde verrassing, toen de juffrouw haar werk prees. Maar ze was verlegen. Wát moest ze nu zeggen? Zou ze toch Lijsje Lubbers verklappen? - Klikken was zoo laag en verachtelijk. | |
[pagina 68]
| |
Evi zuchtte, en keek naar den grond. De juffrouw moest wel denken, dat ze naar uitvluchten zocht. Dát maakte het Evi des te lastiger om te zwijgen, dat juffrouw Zandheuvel zoo goed en gemoedelijk was. Evi wenschte bijna, dat zijzelf een grap had gemaakt, zeker zou ze het dan zeggen en om vergeving vragen. ‘Nu, Evi, kun je het me niet zeggen, waarom je lachte, of wil je niet?’ Het plafond, waarnaar Lachebekje de oogen in wanhoop opsloeg, bracht haar geen raad, en haar witte schortje evenmin. ‘Ga dan maar weer naar je plaats, als je niets te zeggen hebt,’ klonk het ongeduldig en gemelijk. Lachebekje ging, de afstand leek haar groot van het podium naar haar bank. ‘Zal ik het nog zeggen?’ dacht ze onder het loopen. ‘Wat moet Lijsje me ook telkens aan het lachen maken!’ Maar ze zei toch niets, en troosteloos zette ze zich weer neer in de vale bank. Ze keek nog eens op naar de onderwijzeres, doch die nam geen notitie meer van haar. Ze hoorde, hoe er aan de voordeur gescheld | |
[pagina 69]
| |
werd; 't zou Sara, zijn met haar boterham. Evi gaf er niet om, haar trek was over. 't Was Sara, met hoed en mantel kwam ze de klas in. ‘Juffrouw, hier is een boterham voor Evi Wildevank. Mag ik haar die even geven?’ Juffrouw Zandheuvel knikte. Sara had nog iets op het hart. ‘Lizette Lubbers is er ook,’ zei ze met schitterende oogen, ‘ze wou u graag wat zeggen.’ ‘Laat haar maar binnenkomen,’ zei de onderwijzeres. Lachebekje kon haar oogen niet gelooven, toen ze Lizette daar zag aankomen met een kleur van verlegenheid. ‘Ik heb Eva aan het lachen gemaakt,’ stamelde Lijsje, ‘'k had een poppetje geteekend en dat liet ik dansen.’ Ze zei er maar niet bij, dat het poppetje juffrouw Zandheuvel zelf moest voorstellen. |
|