Uit en thuis
(1905)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |
Rika Obbes snuit haar neus, wat haar door de anderen bijna kwalijk genomen wordt. Dat geluid is storend, het is oneerbiedig, het maakt, dat juffrouw Van Looveren, de hoofdonderwijzeres, met spreken wacht; maar Rika kan het niet helpen, ze is verkouden. Nog eens niest ze, het is schandelijk. Eindelijk begint juffrouw Van Looveren te spreken: ‘Het doet me genoegen,’ zegt ze, ‘dat in deze klas zeventien meisjes met goed gevolg den cursus hebben doorloopen. Ik zal de namen opnoemen. - Je hebt allen je lei en je tasch en je eigen boeltje bij je?’ Gretig knikken allen; ze verlangen niets anders dan haar have en goed mee te nemen en er mee naar de zesde klas te wandelen. ‘De boeken, die in deze klas hooren, laat jelui op de bank liggen. Wie haar naam hoort noemen, gaat op de teenen naar de zesde klas - en vraagt daar aan juffrouw Zandheuvel een plaatsje.’ Weer knikken allen. En nu begint - ‘eindelijk,’ vinden de meisjes - de opsomming der gelukkigen. Rika Obbes is nummer een, die verhoogd wordt. | |
[pagina 25]
| |
Al niezend verlaat ze de klas, nageoogd door de negentien anderen, die niets liever willen, dan haar volgen. Nummer twee, drie en vier zijn ook al genoemd. Dan volgt Haartje Willems, Evi's buurmeisje. Lachebekje knikt haar vriendelijk toe, als Saartje haar blij verrast aanziet. Ze is blij voor Saartje. Dan komt Lizette Lubbers. Dan nummer zes, zeven, acht, tot dertien toe, dan veertien, vijftien en zestien.... Lachebekje wordt bleek tot de lippen toe. Al haar hoop is verdwenen. Ze kan nauwelijks luisteren naar den naam van nummer zeventien. Die wordt niet dadelijk genoemd. ‘Nummer zeventien staat zóó zóó,’ zegt juffrouw Van Looveren. ‘Ze heeft meer gespeeld en gelachen met haar buurmeisje dan goed voor haar was.’ Lachebekje is nu vuurrood geworden. Het hart klopt haar wild in de keel. Zou ze dan toch.... ‘Kom eens hier, Dora Beyma,’ gaat de hoofdonderwijzeres voort, ‘zou je denken, dat je in de volgende klas wat meer je best zult doen?’ Lachebekje hoorde niet meer Dora's haastige belofte. Mot treurige oogen keek ze rond in | |
[pagina 26]
| |
het bijna geheel ledige lokaal, waar ze overbleef met de twee domsten; toen schoten haar oogen vol tranen en, met het hoofdje op de tafel, barstte ze in snikken uit.- Ada Blommers en Nette Waldstra hadden niet anders verwacht, dan dat ze zouden blijven zitten; ze waren lui en dom én onverschillig geweest, ze huilden niet eens. Ze bogen alleen het hoofd onder de vermaning die juffrouw Van Looveren haar gaf. ‘Met jou moet ik eens een woordje spreken,’ zei de hoofdonderwijzeres, met iets dat naar medelijden zweemde neerziend op het krullige blonde hoofdje vóór haar op de bank. Lachebekje hief zich met moeite op, over haar vuurroode, natte wangetjes stroomden heete tranen. Ze zag er heelemaal niet als een lachebekje uit. ‘Zou je graag nog een kans hebben om in de hoogste klas te komen, Evi?’ klonk het niet onvriendelijk. Zenuwachtig lachte Evi, terwijl een trillende zucht uit haar borst opsteeg. De zonnetjes in haar blauwe oogen braken door, ze glinsterden door haar tranen heen. ‘Of denk je,’ ging juffrouw Van Looveren nu | |
[pagina 27]
| |
weer ernstig voort, ‘dat het toch niet helpen zal? Dat je, zoodra je eenmaal verhoogd bent, weer den ouden weg zult opgaan, en lachen en spelen en zorgeloos je werk afroffelen?’ Heel ernstig schudde Evi het hoofd; áls ze verhoogd werd, zou ze zéker haar best doen. ‘Ik weet niet, of ik goed op je belofte aan kan; heb je je al niet dikwijls voorgenomen je best te doen, en wat is er dan van gekomen?’ Lachebekje had beschaamd het hoofd gebogen. ‘Enfin, ik wil het eens drie maanden met je probeeren. Blijkt het, dat je een flink meisje kunt zijn, dat begrijpt, dat ze leeren moet, - dan kan je er blijven en dan zal het je ook zeker niet moeilijk vallen met de anderen gelijk op te leeren, want dom ben je niet. Maar doe je niet uitstekend je best, ga je met een luchtig hartje je ouden gang, - dan wordt je onvoorwaardelijk verlaagd. - Geef me nu een hand, Evi, en beloof me, dat je een ferme meid zult zijn.’ Lachebekje gaf de juffrouw een hand; ze had haar wel een kus willen geven, zoo blij was ze, dat ze nog kans had! |
|