‘Dag Pa, dag Moes,’ zei ze opgewekt, ‘wat heerlijk, dat het sneeuwt!’
‘Dag kind,’ zei haar moeder, ‘wat ben je laat.’
‘Dag Eva,’ zei haar vader ernstig; ‘kom je nog thuis vandaag?’
Lachebekje was nooit erg op haar gemak als haar vader haar zoo deftig Eva noemde.
‘Ja, Pa,’ zei ze deemoedig.
‘Zeker weer school moeten blijven, hè?’
‘Ja, Pa.’
Lachebekje zuchtte. Het speet haar, dat haar vader zoo'n uurtje blijven zoo ernstig opnam.
‘En waarom?’
Lachebekje autwoordde eerst niet. Opeens viel het haar in, dat ze nog geen week geleden haar vader plechtig beloofd had, dat ze niet meer zooveel pret zou maken op school, dat ze haar best zou doen om zich als een flink en degelijk meisje te gedragen, en niet om elke kinderachtigheid te lachen.
‘Nu, waarom?’
‘Ik heb gelachen, Pa,’ zei Lachebekje met een gezicht, dat nu in het geheel niet vroolijk stond. ‘Ik moest zoo lachen, Lijsje had een aapje, en....’