namen had, want iedereen noemde haar Lachebek je, sommigen zeiden enkel Bekje, dat klonk zoo vroolijk en prettig, dat Lachebekje altijd blij opkeek, als haar naam genoemd werd.
Op school was het natuurlijk dwaas om te zeggen: ‘Ik heet Lachebekje of Bekje,’ toen werden de lange, plechtige namen weer voor den dag gehaald en gerepeteerd, dat Lachebekje zich niet vergissen zou.
En toen ze den eersten morgen al lachend het grappige, hooge gebouw instapte en de vele aardige kindertjes zag, stapte ze naar de eerste de beste juffrouw die ze zag, stak de armpjes op om haar goedendag te kussen en zei: ‘Ik heet Eveline Dorothea Margareta Wildevank, maar eigenlijk heet ik Lachebekje.’
Toen ze thuis kwam, wat had ze toen niet te vertellen!
De school was zoo raar en aardig. Daar waren allemaal banken, net als in het Vondelpark, maar kleiner, en daar mocht je met zijn tweeën op zitten. 't Was heel prettig.
Maar je mocht nooit eens van je plaats afloopen om naar een ander kindje te gaan. En praten mocht je ook niet. Je mondje moest heele-