't Was misschien ook niet noodig; als het kind wat ouder werd, zou ze vanzelf wel bedaarder worden en betere manieren krijgen.
Opeens klonken haastige stappen op het kiezelpad, werden de steentjes door de vaart ver weggeschopt over het grasperk en de bloemen. Daar zou Trijntje zijn!
Plotseling woei het neergelaten gordijn naar binnen en stoof een strooien hoed de kamer in, die op den vloer bleef liggen als een gele schijf.
Juffrouw Dammers schrikte en haalde het gordijn op.
‘Trijntje, kom eens hier!’ riep ze.
Trijntje kwam terug, ze was alweer op het erf. Op den looper van kleine steentjes, die door den tuin naar de huisdeur leidde, bleef ze staan.
‘Neen, kom eens binnen,’ zei haar moeder, ‘ik wou je even spreken.’
Het meisje liep nu het voorhuis in, struikelde over de klompen, die aan den ingang stonden, snelde de gang door en schopte de zwarte, zware muilen die op de mat voor de kamerdeur de wacht hielden, een heel eind op zij.
‘Lieve kind,’ zei de juffrouw terwijl ze de beide handen van verbazing en ontsteltenis ineen-