| |
VI.
Hoe het opstel onder den voet raakte.
De eerste alinea was nog niet ten einde, of allen luisterden met aandacht, Lautje Dorper met een rood en verlegen gezichtje; over het geheel vond ze het pijnlijk haar eigen geschrijf te hooren, toch was ze gestreeld, als ze af en toe een blik van bewondering opving.
Lucie sloeg juist een bladzij om, en schepte even adem om met een frissche, opgewekte stem voort te gaan, toen de deur geopend werd....
Wat er toen gebeurde, scheen niemand recht goed te weten. Lucie Froger sprong op, met zoo'n woestheid, dat de stoel achteroversloeg, wat ze niet merkte. In de haast om op haar
| |
| |
plaats te komen, liep ze den verkeerden kant uit, zoodat het tafeltje verschoof, een poot buiten het podium raakte en haar jurk scheurde aan de punt van het tafelblad. De meisjes stoven ook naar haar plaatsen, ze hadden maar een beetje in clubjes bij elkaar gezeten en op en over elkaar heen gehangen in schilderachtige wanorde. Ze dorsten bijna niet opzien, toen ze eindelijk gezeten waren; Lautje's hart klopte bang. Waar was haar schrift? Wat had Lucie met haar opstel uitgevoerd?
Plotseling zag ze het op het tafeltje neervallen, de meisjes hadden het doorgegeven, en ten slotte was het Mariëtta Albeni, die vóór haar zat en het over den rug van haar stoel heen had laten glijden op Laura's bank.
Lautje had nog niet durven opzien. Ze verwachtte half, dat haar schrift door de hoofdonderwijzeres - want niemand anders kon de binnentredende zijn - zou worden opgevorderd.
Opeens voelde ze een duw in de zij, het was Annetje Leffelaar, die haar den vriendschappelijken stoot had gegeven, en haar nu in het oor fluisterde: ‘Kijk toch, daar heb je juffrouw Wijbrand, de kweekeling!’
| |
| |
Dat was een verademing! Dat viel de meisjes mee, die op een strenge berisping hadden gerekend.
Lautje zag niets dan lachende gezichten, toen ze om zich heen keek. Lucie, die al over haar schrik heen was, toonde haar de scheur in haar jurk; Nelly Gerling, die vooraan zat, zette het tafeltje recht. Mariëtta keerde zich naar Laura om en zei: ‘Wat heerlijk; het doet, er nu niet toe dat ik mijn rekenschrift vergeten heb.’
Maar dat was toch een vergissing, want juffrouw Wijbrand's eerste werk was, de cahiers op te halen. Juffrouw Bodengrave, die met een verstuikten voet thuis lag, zou ze daar wel nazien.
‘We moeten pret maken,’ zei Annetje Leffelaar, ‘durf jij hi-ha zeggen, hardop?’
Annetje Leffelaar's streven was het altijd anderen er in te laten loopen.
Juffrouw Wijbrand had een vraagstuk opgegeven, dat de meisjes uit het hoofd moesten uitrekenen.
Laura deed haar best, ze was niet heel sterk in rekenen; ze beging altijd vergissingen. Als ze
| |
| |
geen last had met de oplossing, maakte ze toch meest fouten in de becijfering.
‘Wat zeg je?’ fluisterde ze zacht terug.
‘Durf jij hi-ha zeggen?’ vroeg Annetje weer.
Laura trok de schouders op, ze had Annetje nog niet verstaan.
‘Wat is jouw antwoord, Laura Dorper, of heb je de som nog niet uitgerekend?’ klonk opeens de stem van juffrouw Wijbrand.
Lautje keek verward vóór zich; het scheen haar toe, dat Annetje Leffelaar haar wou voorzeggen; ze neigde dus het hoofd naar dien kant en luisterde. Ze dacht er niet aan, dat Annetje nog slechter was in rekenen dan zijzelf. Gretig leende ze het oor, gereed om Annetje's woorden te herhalen.
‘Nu?’ zei juffrouw Wijbrand weer, ‘wat is de uitkomst?’
Met een gebaar van hulpeloosheid, wendde Laura zich tot haar buurmeisje. Ja, ze had wel goed gezien, Annetjes lippen bewogen zich. Wat zeiden ze?
‘Hi-ha, hi-ha!’
Lautje kon het niet helpen, dat ze in lachen uitbarstte.
| |
| |
Het geduld van juffrouw Wijbrand was uitgeput.
‘Laura Dorper, ga voor het bord staan en luister goed. Na schooltijd moet je de sommen maken, die we nu behandelen, en thuis schrijf je honderdmaal: ‘Ik ben op school om te leeren en niet om te lachen.’
Toen Lautje boos en beschaamd van haar bank opstond en met trage schreden naar voren trad, zag ze Annetje Leffelaar, die zich achter Lucie Froger's breeden rug verborgen had. Ze voelde zich blijkbaar heel veilig, want haar oogen lachten en haar mond maakte nog dezelfde beweging: ‘Hi-ha, hi-ha!’
‘'t Is een valsch nest,’ dacht Laura bij zichzelf. Toen ze voor het bord stond met den rug naar de klas, waren er rimpels in haar voorhoofd en haar lippen waren toegeknepen. ‘'t Is een valsch nest en ik zal me nooit meer met haar bemoeien!’
Er waren tranen in haar oogen gekomen, ze zag noch hoorde iets, van wat om haar heen gebeurde. ‘Nu heb ik weer straf, en ik kan het niet helpen,’ dacht ze, ‘maar Pa en Moe zullen denken, dat het wel mijn schuld is,’ en dat maakte haar heel verdrietig.
| |
| |
Het rekenuur was afgeloopen. De meisjes gingen naar beneden, naar het gymnastieklokaal, Laura mocht ook mee.
Bij de gymnastiek fleurde ze weer een beetje op. Ze was sterk en flink; ze hield van oefeningen aan de werktuigen; ze was bijna zoo krachtig als Lucie Froger, maar vlugger en kwieker. Na zoo lang te hebben stilgestaan, was het haar een genot zich weer eens te kunnen bewegen. Ze klauterde in de klimstokken naar boven als een jonge aap en vergat al haar verdriet, toen ze, al lachend, van haar hoog standpunt op de hoofden der anderen neerzag.
Het was haar ook een troost, dat Annetje Leffelaar niet bij haar was; Annetje deed nooit mee aan de gymnastieklessen, omdat ze een jaar geleden op het ijs haar been had gebroken en zich nog altijd ontzien moest.
En alle meisjes waren op Laura's hand. Ze vonden het min van Annetje, dat ze altijd anderen liet boeten voor haar grappen. Laura herkreeg geheel haar goed humeur. Af en toe dacht ze ook in stilte aan haar opstel. Lucie Froger had er haar nog pas een complimentje over gemaakt. Zou juffrouw Wijbrand het nazien, of zou ze die
| |
| |
schriften ook ophalen voor juffrouw Bodengrave? Lautje was benieuwd, wat die er van zeggen zou. Ze twijfelde nu niet meer aan haar werk, zooals ze 's morgens gedaan had. Als de heele klas het mooi vond, moest het immers wel goed zijn? - Het deed haar zoo'n plezier. Ze was in zooveel vakken zwak op school, in sommige slecht. Het kwam haar dus te pas, dat ze voor taal tenminste een goed cijfer kreeg. Iedere week, had de juffrouw gezegd, zouden ze in het vervolg een opstel opkrijgen. Lautje jubelde in haar hart, als ze er aan dacht....
Boven, alleen in het lokaal, zat Annetje Leffelaar, die niet mee mocht doen aan de gymnastieklessen. Ze vond het heerlijk, dat juffrouw Wijbrand heengegaan was, juffrouw Bodengrave bleef altijd bij haar en dan moest ze helpen om boeken of schriften te kaften, of inktkokers te vullen. Als er niets te doen was, hielp de juffrouw haar soms met rekenen, omdat Annetje daar zoo achterlijk in was, maar dat vond het meisje nog naarder.
Ze was blij en dacht van haar vrijheid te genieten, maar toch was ze niet zoo blij, als ze zichzelf wel trachtte wijs te maken. Ze moest er
| |
| |
telkens aan denken, dat Laura Dorper opzettelijk vermeden had haar aan te zien, toen ze met een meisje de klas uitging en dat ze gedaan had, of ze haar niet hoorde, toen Annetje haar had aangesproken. Wat flauw van dat kind om een grapje zoo hoog op te nemen!
En Lucie Froger had haar ook met minachting behandeld, - neen, Annetje was eigenlijk lang niet in haar schik. Ze trok een lipje en nam, om wat te doen te hebben, Laura Dorper's opstellenschrift uit het kastje. Ze wou het eens lezen, ze had er nog maar één bladzij van gehoord. ‘Wat ziet dat schrift er uit!’ dacht ze, ‘je kan wel zien, dat het van een slordig kind is!’
De manier waarop Annetje het cahier beetpakte bij één punt, was zeker niet geschikt, om het uiterlijk er van te verbeteren, of de kreukels er uit te maken, die er door het vele hanteeren waren ingekomen. Annetje sloeg het open. ‘En wat slordig is het geschreven; ze krijgt bepaald een twee voor het schrift, als het geen één is. En daar staat een fout ook, en daar nog een. Juni zonder hoofdletter, en heraut met ou, en hier staat van bloemen hun geuren en het moet
| |
| |
hare zijn, en er staat bijna geen enkel teeken in het heele opstel, alleen punten, alle komma's zijn vergeten.’
Het viel Annetje Leffelaar niet in, ook maar één der fouten te verbeteren. Toen ze het opstel had uitgelezen, telde ze het aantal fouten en vergissingen. Zeventien had ze er gevonden, en misschien waren er nog wel meer. Haar lichtblauwe oogjes straalden van plezier en welgemoed wilde ze het schrift wegbergen; ze hoorde de klasse alweer terugkomen, ze moest zich nog haasten, in Laura's kastje lag zooveel rommel, ze kon het er bijna niet inkrijgen. Toen ze halverwegen was, trok ze haar hand terug en wachtte met een onschuldig gezichtje de komst der anderen af. Het cahier gleed het kastje weer uit, het viel en bleef op de voetenplank liggen.
Annetje Leffelaar hield zich, of ze het niet zag; zelfs toen Laura, die in de bank kwam zitten, er met haar laars bovenop trad, bemoeide ze er zich niet mee. Wat kon haar het schrift van dat slordige kind schelen?
|
|