‘O,’ vorschte Tine, ‘had hij zooveel geld, die oom?’
Truus stond al in haar nachtjapon, ze nam den borstverwijder, die in de hangkast was opgeborgen, en rekte hem met een paar forsche rukken uit.
‘Dat heb ik niet gezegd,’ zei ze, ‘alleen, dat hij voor wát hij had heel bang was. Nu, - je begrijpt, dat zij hem met hun bezoeken niet lastig hebben gevallen.’
‘Zeker niet,’ zei Tine. ‘Nu, nacht Truus,’ en ze stond op het punt de kamer uit te wippen.
‘Is mevrouw Prinsen zijn eenige nicht?’ vroeg ze, schijnbaar onverschillig.
Truus scheen een heel moeilijken gymnastischen toer te doen, tenminste ze gaf eerst geen antwoord, en eindelijk kwam er, met inspanning: ‘Ja.’
Tine knikte tevreden. ‘En neven zijn er ook niet?’ vroeg ze onschuldig.
Met een slag vloog de borstverwijder, die juist gespannen was, tegen den muur, en het was een buitengewoon geluk, dat hij niet de lampetkom verbrijzeld had of in den spiegel was terechtgekomen.
‘Ik word wee van je gevraag,’ zei ze eindelijk, terwijl ze met een boetvaardig gezicht naar het behangsel keek, dat, evenals het grondpapier en het linnen, geheel dóór was. Toen raapte ze het noodlottige werktuig op en borg het weg. Tine was al weggevlucht, maar nu stak ze toch nog even haar hoofd om de deur.
‘Nu, wel te rusten, Truus, dank je voor je lankmoedigheid en voor de inlichtingen,’ en toen verdween ze voorgoed.
Ik dacht, dat Truus boos was, maar dat bleek volstrekt niet het geval te zijn. Toen Tine weg was,