zoo; maar hun hulp was van dien aard geweest, dat niemand er van geprofiteerd had dan zijzelf, want het schoteltje bessen, dat zij hadden klaargemaakt, hadden ze ook zelf weer leeggegeten.
Nu hielpen ze ook weer goed mee, - met eten namelijk.
Maar eerst kwam de pudding, de heerlijke pudding waarvoor Hester Zaterdagsmiddags de gestampte mangelen gehaald had.
‘Daar heb je het weer,’ zei Mevrouw, ‘nu is hier die vreemde lucht ook.’
‘Het riekt net naar suikerjannetjes,’ zei Polly, die een groot stuk pudding op haar bord kreeg.
‘Wat zijn dat?’ vroeg Rika. En Polly onderrichtte haar dat het anijsbeschuitjes waren.
‘Ja, het is een echte anijslucht,’ zei Mevrouw, terwijl ze wantrouwend den pudding bekeek, ‘ik geloof warempel, dat Neeltje er anijszaad in gekookt heeft’
Meteen schelde ze, en Neeltje kwam.
‘Wat heb je toch met dien pudding uitgevoerd, Neeltje, hij riekt zóó naar anijs!’
‘Ja, dat is ook zoo, mevrouw,’ zei Neeltje kalm, ‘maar ik heb er niets in gedaan dan de gestampte mangelen, die de jongejuffrouw gehaald