Het schijnt dat de juffrouw het voorzien heeft, plotseling keert ze zich om: ‘Schrijf Polly van Willes voor slecht op,’ zegt ze tot het meisje, dat de lijst houdt, en dan tot Polly: ‘Wat zei je daar tegen Hester?’
Hester kleurt. Ze voelt, dat er iets op haar schoot gelegd wordt. Het is Polly's vingerhoed.
‘Ik vroeg of Hes ook een vingerhoed voor me te leen had, ik heb den mijnen vergeten.’
‘Heel mooi!’ zegt de juffrouw nu, ‘dat is dubbel dom, praten en vergeten!’
‘En jokken,’ denkt Polly, maar ze wacht zich wel iets te zeggen, en daar blijft het bij.
Hester durft bijna niet opzien; ze zit met het noodlottige ding aan den vinger, het schijnt haar te branden. Het treft ook juist zoo ongelukkig, want Polly's vingerhoed is van parelmoer, en zij is de eenige in de klas, die er zoo een heeft. Het is een beeldig dingetje, doorschijnend parelmoer met een zilveren band er om en haar naamletters, P.v.W., er in gegraveerd. Als de juffrouw nu straks kwam om het werk na te zien, zou ze het zeker merken.
Daar begint ze al; ze gaat rond bij alle meisjes, Hes is een van de laatste bij wie ze komt.
Ze heeft den vingerhoed afgedaan. Onder de tafel