Met z'n beitjes. Hesters gebrek. Een buurjongetje
(ca. 1908)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 14]
| |
gaan, heeft ze een lijstje gemaakt van de dingen waaraan ze denken moet. Den heelen volgenden dag draagt ze dat lijstje bij zich en haalt door, wat niet meer noodig is. Het lijkt een recept, dat stukje papier, en het is ook een recept voor Hesters kwaal: vergeetachtigheid. Vroolijk komt ze thuis. De posten op haar lijstje zijn alle doorgestreept. De schooldag is om. Ze heeft een boek uit de bibliotheek gekregen. Hester is dol op lezen, en zoodra het koffiedrinken is afgeloopen, begint ze. Een uur lang leest ze aan één stuk door. 't Is een prachtig boek: Speel voor de Muze! heet het. Het is de geschiedenis van een meisje, dat, op het land, bij boeren opgevoed, op zesjarigen leeftijd bij haar vader en haar zuster thuis komt. Er is geen huis met haar te houden; ze is koppig, verwend, ongemanierd, breekt den boel, wil niet leeren en maakt het haar oudste zuster verbazend lastig. Hester vindt het een heerlijk boek, ze gaat er heelemaal in op. Hoe zal het afloopen, hoe zal die kleine woesteling, die Germaine met haar wilde haren, nog ooit een ordelijk, behoorlijk meisje wor- | |
[pagina 15]
| |
den? Met aandacht leest ze voort, de vingers in de ooren, om niet gestoord te worden door het gebabbel van Wim of Gerrit. ‘Hes!’ zegt Mevrouw opeens, terwijl ze haaide hand op den schouder legt. En als Hester verwezen opziet: ‘Ik heb wat voor je te doen vanmiddag.’ Hes is niet onwillig. Ze doet het boek dicht maar houdt er toch nog even den eenen vinger tusschen: mogelijk hoeft het nog niet dadelijk, dan kan ze meteen weer voortgaan met lezen. ‘Je moet een paar boodschappen doeu, meid, - denk je er wel aan, dat je Woensdag jarig bent?’ Het boek is dicht. Hester lacht, - ja, daar denkt ze wel aan. ‘Nu, dan moet je eens naar Rika Melling en naar Polly van Willes gaan, en vragen of ze plezier hebben om Woensdag bij je te komen.’ Hes heeft een kleur gekregen. Rika en Polly allebei! ‘Wat dól-, dolprettig, Moe!’ En ze springt op en geeft Mevrouw een zoen die klapt. Mevrouw Vorden glimlacht. Hester gaat het haar wat opmaken. Ze schudt het hoofd, dat het haar als manen heen en weer vliegt, kamt en schuiert | |
[pagina 16]
| |
het flink, en maakt dan een vlecht, zoo stijf of het touwwerk is. ‘Weet je wat nu jammer is?’ zegt Mevrouw. ‘Wat dan, Moe?’ Ze is in een stemming om niets jammer te vinden. ‘Dat je 's avonds pianoles hebt.’ ‘Ja, dat is wel jammer. Dan moeten Riek en Polly maar een uurtje wachten?’ vraagt ze, maar haar stem klinkt erg teleurgesteld. ‘Ja, - dat moet wel, - want het zou je zeker wel erg spijten, als je je pianoles moest missen.’ Het meisje zag verrast op. ‘Meent u het, Moe,’ vraagt ze, - ‘mag ik de les afzeggen?’ Het is voor mevrouw Vorden moeilijk, rustig op haar stoel te blijven zitten, op zoo'n heftige manier wordt ze door haar oudste omarmd. ‘Maar, beleefd vragen of de juffrouw er niet tegen heeft!’ zegt ze, als Hester met een vroolijk hart haar matelothoed opzet. ‘En breng dan ook een ons gestampte mangelen mee!’ ‘Voor een pudding? - O, Moe, wat heerlijk!’ ‘Dat zijn heel wat boodschappen tegelijk. Zou je ze niet op je lijstje schrijven?’ Hester lacht hartelijk. ‘Dat zal ik niet vergeten, | |
[pagina 17]
| |
Moe, ik moet alleen maar aan mangelen denken. Naar Pol en Riek ga ik vanzelf, en de pianojuffrouw, - naar haar ga ik het eerst van allen toe.’ ‘Nu, tot straks dan, dag Hes!’ En Hes gaat de deur uit. Neen, ze vergeet het niet; maar de pianojuffrouw is niet thuis, die kan ze dus niet spreken. Maar dat is minder. Ze zal er morgen, of overmorgen, nog wel eens aanloopen. Riek en Pol mogen beiden komen. Het treft zoo prachtig, dat ze op Woensdag jarig is, nu heeft ze bijna den heelen dag, want om twaalf uur is ze al vrij. Het allerlaatst stapt ze den koekbakkerswinkel in en doet haar boodschap, dan keert ze opgewekt terug. Alles, alles is afgeloopen, en ze heeft een goed half uur voor ze eten gaat. Nu kan ze heerlijk nog even lezen. ‘Komen de meisjes?’ vroeg Mevrouw. ‘Ja, Moe!’ Hester ziet op uit haar boek. ‘Ik heb het zakje aan Neeltje gegeven.’ ‘O, de gestampte mangelen, - goed, kind. - En ben je nog bij de pianojuffrouw geweest?’ Hester is juist aan een bijzonder boeiend ge- | |
[pagina 18]
| |
deelte. Ze kan de oogen bijna niet van het boek afhouden. ‘Ja, Moe,’ zegt ze eindelijk verstrooid. Mevrouw laat haar verder met rust lezen. Hes verdient het wel tegenwoordig; ze doet zoo goed haar best, - ze mag wel eens wat hebben! Maar Gerrit en Wim zijn boos. Ze kunnen niet begrijpen, dat hun zus niet liever met hen speelt, dan den heelen middag in zoo'n boek te turen. ‘Staan er platen in?’ vraagt Gerrit. ‘Neen,’ Hester schudt het hoofd. ‘Nou!’ zegt Gerrit kwaad. Dan kan hij er heelemaal niet bij. ‘Och, laten we dan maar paardje doen!’ Kleine Wim doet mee; hij is natuurlijk paard. |
|