Kleine menschen
(1914)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 170]
| |
op halfzes, want dát had Tante verboden, en Jo en Nanda deden niet graag iets tegen Tante's wil. Jo verbeeldde zich, dat ze pas in den eersten slaap was, toen een afschuwelijk en aanhoudend gerikketik haar deed opschrikken. ‘We hebben hem veel te vroeg laten afloopen,’ was haar eerste, troostrijke gedachte. En toen vond ze het een genot te denken, dat Nanda nog sliep. Die zou ze eens op haar gemak gaan wakker maken. Maar dát viel tegen, want uit het ledikant aan den overkant dook eensklaps een hoofd op en in een wip zat Nanda overeind in bed. Met een sprongetje was ze er uit. Ze liet er geen gras over groeien, maar begon dadelijk Jo te roepen. ‘Ben je nóg niet wakker, Jo? De wekker is al láng afgeloopen! Zeg, Jo, je mag gerust wel opstaan, - Jo!’ ‘Och, kind, je bent niet wijs,’ zei Jo gemelijk. ‘Ik was al een uur voor jou wakker.’ Nanda was op het punt, Jo een vinnig antwoord te geven, toen een blik door de franjes van het neergelaten gordijn haar deed ontstellen. Groote regendruppels spatten op de kozijnen uit- | |
[pagina 171]
| |
een. Ze trok het gordijn wat op en daar lag het tuintje, donker van nattigheid, en de lucht zag grauw en triestig en de gootpijp stroomde over. ‘Het regent, Jo,’ was al wat Nanda teleurgesteld uitbracht. ‘Regent het?’ Jo was ook opgesprongen en beide meisjes stonden in haar nachtjaponnen voor het raam, en zagen de bui aan, en het scheelde weinig of haar tranen vloeiden met de regendroppelen mee. ‘Zouden we nu niet gaan?’ vroeg Nanda bezorgd. Jo schudde het hoofd, haar gezichtje stond heel somber, maar ze zei niets. Nanda trok zich op den rand van haar ledikant terug, waar ze met het hoofd in de hand ging zitten en treurig door het raam naar buiten bleef staren. ‘Het zou zoo'n heerlijke dag geweest zijn,’ zuchtte ze. Toen stond ze weer op, haalde het gordijn nog verder op, om de lucht nog beter te kunnen zien, maar geen enkel lichtplekje kunnende ontdekken, begon ze haar kousen aan te trekken en wipte toen in haar pantoffeltjes. | |
[pagina 172]
| |
Jo was weer naar bed gegaan, om haar verdriet in den slaap te vergeten. Toen Nanda op het punt was de kamer uit te gaan, sloeg Jo de oogen weer op. ‘Hè, ga de kinderen nu toch niet wakker maken,’ zei ze, ‘en laat Tante ook slapen!’ Nanda had in het eerst niet veel ooren naar Jo's moederlijke raadgevingen. ‘Dat zegt ze alleen, omdat ze zelf nu slaap heeft,’ dacht ze; maar ze moest Jo toch gelijk geven. ‘Wat moet ik dan doen?’ zuchtte ze; de morgen leek haar eindeloos in dat huis waar ieder sliep. ‘Doe je kousen en je pantoffels uit, en ga ook weer slapen,’ zei Jo, wie het spreken al moeielijk werd, en die de oogen nauwelijks open kon houden. Nanda had er niet veel idee in. Gelukkig zag ze op tafel ‘Het Gooi en Baarn’ liggen, en met een weemoedig gevoel nam ze het boek ter hand en begon het door te bladeren. Och, wat was er toch veel heerlijks en schoons in Bussum te zien! Nanda zuchtte; het was haar, terwjl ze een en ander over de bosschen van Bredius las, of het een beschrijving van de wilde wouden | |
[pagina 173]
| |
van Zuid-Amerika was; ze voelde er zich even ver van verwijderd. Dat er, zooals Tante zeggen zou, ‘morgen weer een dag kwam,’ daaraan dacht ze in het geheel niet. Mistroostig zag ze al de ‘fraaie wandelingen’ na, die ze hadden kunnen doen, en ze toonde ze ook aan Jo en spreidde den plattegrond op het beddelaken uit. Om het zich makkelijker te maken, stapte ze bij Jo in het ledikant, en bleef zoo mokken. Jo had niet veel belangstelling meer voor de schoone zaak; van het oogenblik af, dat ze er zeker van was, dat alle kans op het tochtje verkeken was, verlangde ze niets liever dan maar te slapen. Nanda was er boos om. Ze vond Jo een onverschillig schepsel, die niet verdiende uit te gaan. En ze las dapper en ijverig voort over ‘schoone vergezichten’, ‘lommerrijke lanen’, ‘trotsche woudreuzen’, ‘spiegelgladde vijvers’ en ‘donzige mostapeten’, zoo lang tot ze er wee en moe van werd. Een poos bleef ze toen nog op de letters staren, maar de hand, die het boek hield, viel slap neer, het hoofd zakte dieper in het kussen en ‘Het Gooi en Baarn’ gleed langzaam van het ledikant en bleef op het beddekleedje liggen.... |
|