| |
| |
[pagina t.o. 133]
[p. t.o. 133] | |
twee vacantiedagen i.
| |
| |
| |
Twee vacantiedagen.
I.
Een ontbijt met hindernissen.
Ze waren met haar vieren, enkel meisjes, Moeder was dood. Jo, Nanda, Betsy en Sara heetten ze. Toen Saartje twee jaar was, was mevrouw Gerzon gestorven, en waren de kinderen onder de hoede gekomen van tante Mathilde. Tante Tilde, zooals juffrouw Gerzon door iedereen genoemd werd, was lief en heel zacht, wel wat ál te zacht voor zulke bengels van meisjes. Ze had heel veel medelijden met de weesjes en daarom begon ze met haar in heel veel dingen toe te geven en ze te verwennen.
Mijnheer Gerzon was reiziger. Hij reisde met
| |
| |
boeken voor een groote uitgeversmaatschappij, en was in den regel van Maandagmorgen tot Zaterdagavond van huis.
's Zondags, als Mijnheer thuis was, was het altijd feest voor de meisjes, en het spreekt vanzelf, dat ze zich dan onwillekeurig van haar besten kant lieten zien. Niet dat een van allen een kwaad hart had, maar ze verwaarloosden zoetjes aan. Ze gingen zoo wat haar eigen gangetje.
Op zekeren regenachtigen Maandagmorgen ontwaakte juffrouw Gerzon met een bezorgd hart. Het was het begin van de vacantie en ze ging een drukken, moeilijken tijd tegemoet. Ze kleedde zich vlug aan, want om zeven uur moest haar broer al weg met den trein.
‘We zullen de meisjes maar niet roepen voor je heengaat, vindt je wel?’ had ze haar broer den vorigen avond gevraagd; ‘de vacantiedagen zijn toch al lang genoeg.’
Mijnheer Gerzon had het uitstekend gevonden. Als zijn meisjes om zes uur opstonden, was vast haar heele dag in de war.
Tante Tilde stapte zacht als een muisje de gang door, de slaapkamerdeur van Jo en Nanda
| |
| |
voorbij. Ze lachte om haar voorzorgen, want Jo en Nanda sliepen altijd vast.
Maar tante Tilde had buiten den waard, of liever buiten Saartje gerekend. Want dat kleine ding had, evenals Klein Duimpje de plannen van zijn ouders, alles gehoord. Tante had het met Pa besproken aan de deur van haar slaapkamertje, en daar Saartje al twee uur lang had wakker gelegen met dichte oogen en ze de drie keeren dat Tante bezorgd naar haar was komen kijken, zoo was blijven liggen, had Tante niet anders gedacht, dan dat het kind vast sliep.
Maar toen Tante met Pa naar beneden was gegaan, was kleine Saar gauw opgestaan, en zonder mededoogen had ze Betsy, die al geruimen tijd rustig sliep, wakker gemaakt.
‘Bets, Betsy, Tante wil ons morgen laten slapen. Tante staat om zes uur op, wij om halfzes, hè? Vindt je het goed, Bets?’ had ze nog eens gefluisterd aan het oor van de slaapster, zóó dichtbij en met zóóveel kracht, dat Betsy er geweldig door gekriebeld werd.
‘Ja, ja!’ had het geplaagde kind op een huiltoontje gezegd, ‘laat me nu maar met rust.’
Hoewel Betsy acht en Saartje zes jaar was,
| |
| |
was de jongste haar zusje toch in de meeste dingen de baas.
Saartje was heel tevreden; meer verlangde ze niet van Bets. Ze had alleen gewild, dat het al halfzes wás, en dat ze de weerspannige Betsy driftig kon roepen met een: ‘Maar wat is dát nu, Betsy, sta je nu niet op? Dat is niet eerlijk. Dat is valsch, want je hebt het beloofd; gisteravond toen je in bed lag, heb je het me beloofd.’ Want Sara was gewoon, haar zusje op een dergelijke manier en met een stortvloed van woorden te overtuigen.
Het was haar niet genoeg geweest, dat Betsy meedeed, ze moest Jo en Nanda ook voor het plan winnen. Jo en Nanda sliepen in een kamertje aan het eind van de gang en Sara was er blootsvoets, op de teenen en uiterst langzaam, naar toe gegaan. Het was zooals ze verwacht had, Jo en Nanda sliepen nog niet. De meisjes zaten in haar nachtponnen samen over een boek gebogen, waarin ze met gespannen aandacht lazen. Het was een boek van Aimard, een jongensboek eigenlijk, ze hadden het van haar neef Piet geleend, maar ze vonden het prachtig en uiterst boeiend. Ze schrikten op en Nanda liet het
| |
| |
boek bijna op den grond vallen, toen Saartje binnensloop.
‘Hè, zie je wel, zie je,’ was het eerste, wat Saartje op heel ontevreden toon gezegd had, ‘jullie hebt het maar prettig, je blijft altijd nog wat op; maar die nare, saaie Bets moet altijd sla - a - a - pen!’
Jo vermaakte zich met de kwaadheid van het zesjarig ding, maar Nanda, boos, dat ze zich door haar aan het schrikken had laten maken, zei: ‘Wil je wel eens gauw naar bed gaan, ondeugende meid! Pas op, als je je weer met ons bemoeit.’
‘Het is juist voor jullie,’ zei Saartje met een air van gewicht.
‘Wat voor ons?’ vroeg Jo nieuwsgierig.
‘Bekommer je maar niet om mij,’ zei Nanda geraakt.
Maar Saartje hoorde het niet eens, zoo vervuld was ze van haar plan.
‘Tante Tilde wil, dat we ons morgen allen zullen verslapen, ze zal ons zoo lang laten liggen, als ze maar kan.’
‘Hoe weet je dat?’ had Nanda ongeloovig gevraagd. Maar toen Saartje alles verteld had,
| |
| |
vonden ze ook, dat ze zich niet zoo mochten laten foppen. Hoewel beiden geboren langslaapsters waren, hadden ze toch den wekker op halfzes gezet en zelfs het boek van Aimard weggeborgen, om er niet langer door wakker te blijven.
‘We kunnen het morgenochtend immers uitlezen,’ had Jo gezegd, en een, twee, drie waren ze in bed gestapt.
Kleine Saar was ook naar bed gegaan, heel tevreden, dat ze allen zoo ver had gekregen; maar ze kon niet slapen van plezier. Ze moest er aldoor aan denken, wat groote teleurgestelde oogen tante Tilde zou opzetten, als ze het heele groepje in de huiskamer vereenigd zag.
Heel jammer voor Saartje zeker, was ze den volgenden morgen niet van de partij.
Jo en Nanda waren, wonderlijk toevallig - want meestal sliepen ze er doorheen - door het geklingel van den wekker ontwaakt, en beiden tegelijk, de oogen vol slaap nog, opgestaan. Ze hadden zich vlug gewasschen en nog vlugger gekleed en waren toen naar de kamer van de ‘kleintjes’ gegaan. Geen wonder, dat de oudsten op haar zusjes uit de hoogte neerzagen, en nooit
| |
| |
anders dan als van de kleintjes over haar spraken, want zijzelf waren al twaalf en elf jaar.
Betsy was gauw en zoet opgestaan, maar Saartje, die bijna den heelen nacht had wakker gelegen, was niet uit den slaap te krijgen.
‘Laat haar maar liggen,’ had Nanda gezegd, plotseling een inval krijgend, ‘'t is juist wel aardig, wat zal ze op haar neus kijken!’
Arme kleine Saar, die alles op touw had gezet!
Toen tante Tilde dien morgen de kruk van de huiskamer omdraaide, behoedzaam, om toch vooral geen leven te maken, klonk haar opeens, als een krijgsgezang, het getoeter van Betsy's trompet in de ooren. Ook door Jo en Nanda werd ze buitengewoon hartelijk verwelkomd. Beiden stoven op van haar stoelen om haar ontstelde tante luid jubelend te omhelzen.
‘Goedenmorgen, goedenmorgen, tante! Bent u al zoo vroeg op? En hebt u goed geslapen? We zijn opgestaan om u te verrassen. We willen u een handje helpen, u zult het zoo druk met ons hebben in de vacantie!’ Dit alles werd half uit plagerij, half in ernst gezegd, want Jo en Nanda hadden de beste voornemens.
| |
| |
‘We moeten het werkelijk niet te bont maken,’ had Jo 's morgens in een opwelling van teederheid en berouw gezegd, ‘Tante is zoo goed voor ons, en ik geloof haast, dat we het haar dikwijls lastig maken.’
‘Je hebt gelijk,’ had Nanda geantwoord, terwijl een diepe rimpel zich een oogenblik in haar voorhoofd grifte, ‘je hebt gelijk, Jo; ik zal eens wat op de kleintjes gaan letten, vooral die Sara is een ongezeglijk wezentje, het wordt heusch tijd, dat ze eens wat minder praats heeft.’
Maar Jo's bedoelingen waren edeler. ‘Ik zal Tante helpen en thee zetten,’ zei ze, en ze had het petroleumtoestel aangestoken en een grooten ketel vol water op de walmende pitten gezet. Toen was ze naar binnen gegaan om het theebusje op te zoeken.
‘Zet jij nu het theegoed vast klaar, Nanda,’ zei Jo.
Nanda deed het naar haar idee, dat wil zeggen, ze zocht het mooiste servies uit de kast om Tante blij te maken. Het stond op de bovenste plank en het werd alleen bij feestelijke gelegenheden gebruikt. Nu, dit was een feestelijke gelegenheid. Ten eerste, de inwijding van de vacantie,
| |
| |
en ten tweede de zeldzaam vroege bijeenkomst!
Ongelukkigerwijze liet Nanda bij het krijgen van de kopjes er een op den grond vallen. Pats! daar lag het in vele scherven!
‘Dat is ook wat moois!’ zei Jo.
‘Ja, kan ik er wat aan doen?’ vroeg Nanda boos. ‘Help me dan liever en pak de kopjes aan. Het zal zeker gebarsten geweest zijn, anders begrijp ik niet, hoe het zoo gauw breekt.’
‘Weet je ook, hoeveel schepjes thee Tante gewoonlijk in den pot doet?’
‘Twee,’ zei Nanda op goed geluk. ‘Maar jij helpt Mietje in plaats van Tante, Mietje zet altijd de thee 's morgens.’
‘Dat weet ik ook wel,’ klonk het terug op hoogen toon, ‘maar ik doe het, dat Tante dadelijk een lekker kopje zal hebben!’
Jo had zich weer naar de keuken gehaast, daar kon ze hooren dat Mietje al op was, want Mietje sliep boven de keuken.
Jo had erg moeten hoesten, toen ze in de keuken kwam, want de pitten van het stel waren nog veel meer gaan walmen, het leek of er een zwarte nevel hing. Het heele toestel leek wel
| |
| |
in brand te staan, zoo hoog waren de vlammen, maar toen Jo, al hoestend, de pitten uitdraaide, bleek dit gelukkig niet het geval te zijn. Alleen zat er een kolom zwartsel aan den ketel, en er vielen fijne zwarte stofjes neer. ‘Mietje zal wel kwaad zijn,’ veronderstelde Jo, en ze haastte zich dus, het water op de thee te schenken; ze wou de keuken liefst verlaten hebben vóór Mietje kwam.
Dat het water niet kookte, dat het nog ternauwernood warm was, daarop sloeg Jo in het geheel geen acht, ze wist niet eens dat dit het eerste vereischte was voor thee zetten.
Zeer tevreden, uit den onaangenamen zwartselregen te zijn, was ze de gang doorgestapt, en had ze de thee op het lichtje gezet. Nauwelijks waren ze beiden gezeten - Nanda had de scherven behoorlijk weggeruimd - of daar was tante Tilde binnengekomen.
De hartelijke en luidruchtige ontvangst was tante Tilde niet onverdeeld aangenaam.
‘Stil Betsy, houd op met je getoeter,’ zei ze, want er kwam geen eind aan de fanfares; ‘kinderen, wat een overrompeling!’
Tante Tilde bracht voor den spiegel haar kapsel, dat door de nichtjes weinig ontzien was,
| |
| |
wat in orde, en zeer verbaasd en ontstemd was ze, toen ze haar hals en wangen vol zwarte vegen zag.
‘Neen, Jo, dat gaat te ver,’ riep ze, in ernst boos, ‘je moest je wel schamen.’
‘Wat is er, tante?’ vroeg Jo ontdaan; ze was juist op het punt een lekker kopje thee voor Tante in te schenken en had eer op een loftuiting dan op een berisping gerekend.
Toen, opeens het zwart op Tante's gezicht ziende, bekeek ze haar handen, die evenals de ondermouw van haar jurk, volkomen zwart waren. Nu begreep ze eerst wat Tante bedoelde.
‘O neen, dat heb ik niet expres gedaan, waarlijk niet, tante!’ riep ze in wanhoop uit. ‘Ik heb thee gezet, en toen, bij ongeluk, heeft het toestel gewalmd, en....’
‘Zoo,’ zei Tante, die nóg weinig in haar schik bleek; ze wou juist naar haar kamer teruggaan, toen Mietje aanklopte, en op allesbehalve opgewekten toon een verslag deed van de ervaringen, die ze in de keuken had opgedaan.
‘De vacantie zet zich uitstekend in,’ zei juffrouw Gerzon zuchtend, terwijl ze Mietje naar de plaats des onheils volgde.
| |
| |
‘En nu weet Tante nog niet eens, dat er zoo'n mooi kopje gebroken is,’ zei Nanda berouwvol.
‘Snijd jij vast brood,’ ried Jo, ‘dan schenk ik thee, we moeten Tante tot elken prijs weer goed maken.’
Nadat Jo de kopjes tot op een vierde met suiker gevuld had, begon ze te schenken.
‘Kijk eens, Nanda,’ zei ze, ‘'t is klaar water, wat moet ik beginnen?’
‘Je kunt zeker geen thee zetten,’ zei Nanda.
‘Jij hebt gezegd, dat er twee schepjes in moesten.’
Nanda kon het niet ontkennen; maar ze vond er iets op.
‘Zeker,’ zei ze, ‘dat heb ik ook gezegd, maar heb je wel goed gezien, dat het water kookte? Zonder kokend water is het onmogelijk, dat thee goed wordt.’
‘Het zál wel gekookt hebben,’ meende Jo, maar ze dorst het niet volhouden, toen Nanda twijfelachtig het hoofd schudde.
‘Neen, het zal wel niet gekookt hebben,’ zei Nanda beslist, ‘maar doe er wat thee bij.’
‘Nog een schepje?’ vroeg Jo.
| |
| |
‘Nog twee, zou ik denken,’ zei Nanda.
Jo probeerde het vocht, maar het was er niet veel beter op geworden.
‘Ik geloof dat jij er ook niet achter bent, met je twee schepjes,’ zei ze nu spottend, en daar ze juist haar vader in de gang hoorde aankomen, schudde ze het heele busje in den theepot leeg.
‘Pa mag toch zeker wel een sterk kopje hebben,’ dacht ze, ‘hij gaat weer voor de heele week op reis.’
Toen mijnheer Gerzon binnenkwam, kuste ze hem hartelijk goedenmorgen, maar ze onthield zich van omhelzingen en verborg haar armen op den rug.
‘Schenk jij even in, Nanda?’ vroeg ze, en ze maakte zich uit de voeten om haar handen te wasschen vóór Pa ze zoo zag, want haar vader was boos, als zijn meisjes niet met schoone handen en wel onderhouden nagels voor den dag kwamen.
‘Jullie bent er vroeg bij,’ zei Mijnheer lachend, ‘en al zoo bezig, Nanda, dat mag ik zien!’
‘O, we hebben thee gezet,’ zei Nanda bescheiden; maar ze sloeg de oogen neer, toen Mijnheer haar goedkeurend toeknikte.
| |
| |
‘Ik weet niet, .... ik geloof niet, dat ze al goed getrokken is,’ zei ze terwijl ze hem een kopje aanbood.
‘O, het zal wel gaan,’ zei Mijnheer en glimlachend nam hij het kopje aan, en proefde dapper van de bleeke, in melk verdronken thee. Maar de lach verdween van zijn gezicht, toen hij het honigzoete, lauwe en slappe vocht op zijn tong had.
‘Goedenmorgen, Willem,’ klonk nu tante Tilde's stem. Ze had zich weer gewasschen, maar de uitdrukking van misnoegen, zoo zeldzaam op tante Tilde's goedig gezicht, had ze niet zoo gauw kunnen wegwisschen, al had ze ook moeite gedaan, er niet langer ontstemd uit te zien.
‘Goedenmorgen, Tilde; je ziet, de dametjes hebben ons verrast, ze zijn vroeg bij de hand.’
‘Hoe smaakt de thee, Pa?’ vroeg Jo, die weer binnen was gekomen, en die eigenlijk een beetje jaloersch was op Nanda, wie het vergund was de thee te schenken, die zij gezet had. Dat ze nú niet lekker zijn zou, nu ze er zooveel thee aan had verspild, kon ze zich niet denken.
‘Nu, ik heb ze gelukkig wel eens beter gehad,’ zei Mijnheer.
| |
| |
‘Och ja?’ vroeg tante Tilde en ze proefde nu zelf van het kopje, dat Nanda voor haar had neergezet.
‘Maar het is niet te drinken,’ zei ze; ‘heb je er wel vijf schepjes in gedaan?’
‘Wel tien, tante,’ zei Jo nu, ‘het heele busje.’
Tante antwoordde met een diepen zucht.
‘Ze moeten de kunst nog leeren,’ zei Mijnheer.
Tante knikte zwijgend en ze drukte op de tafelschel.
Het duurde een poosje voor Mietje kwam. Met roodbehuilde oogen, de bloote armen tot de ellebogen vol zwartsel, vertoonde ze zich eindelijk in den deurpost.
‘Wat is er van uw dienst, juffrouw? Ik.... ik kan zoo niet voor den dag komen. Ik zie er zoo uit! Al wat ik aanraak, is zwart, en mijn schoone japonnetje!’
‘Blijf dan maar, Mietje,’ zei tante Tilde, die ijverig bezig was brood te smeren, ‘de meisjes zullen het wel doen.’
‘Ik, tante,’ zei Jo, die zich haastte om weg te komen.
| |
| |
‘Wat beteekent die vertooning toch?’ vroeg mijnheer Gerzon, terwijl hij met een donker gezicht opstond, en het glas melk, dat zijn zuster voor hem had ingeschonken, om hem het gemis van thee te vergoeden, tot den bodem leegdronk.
‘Jo wou me verrassen en vast water opzetten, en toen heeft ze het petroleumtoestel laten walmen,’ zei Tante vergoelijkend.
‘We hadden beter gedaan met maar in bed te blijven,’ dacht Jo, en daarin had ze geen ongelijk. Ze liep af en aan en haalde water voor Tante, die nieuwe thee ging zetten, en ze stak het lichtje onder den bouilloir aan, want het petroleumtoestel was nog lang niet bruikbaar. Op alle mogelijke wijzen wilden ze zich verdienstelijk maken. Ze haalde de reistasch van haar vaders kamer en hing die aan den kleerenhanger in de gang, onder zijn jas. ‘Dan is ze bij de hand als Pa ze noodig heeft,’ dacht ze; maar ze verzuimde er melding van te maken, zoodat haar vader overal tevergeefs naar de tasch zocht. Zijn wandelstok en paraplu daarentegen, nam ze mee naar de kamer opdat hij daaruit een keus zou kunnen doen. Maar toen ze haar vader daar
| |
| |
niet zag, maar alleen zijn zakboekje en zijn sigarenkoker op tafel zag liggen, zette ze den stok en de paraplu tusschen de linnenkast en den muur, waar niemand ze ooit zetten of zoeken zou, en haastte zich met boekje en koker naar boven om ze hem te geven. Natuurlijk gaf dat alles een onbeschrijflijke verwarring. Mijnheer Gerzon, die naar boven gegaan was om zijn tasch te halen, ging eindelijk na een vergeefsche reis naar beneden, waar hij nu ook zijn sigarenkoker evenals zijn zakboekje miste. Tante Tilde en Nanda hielpen zoeken. Nanda vloog naar Mietje, die ze ondervroeg op een toon die Mietje kwetsend en wantrouwend in de ooren klonk, en haar opnieuw in schreien deed uitbarsten.
Mijnheer trok vast zijn jas aan, het werd meer dan tijd. ‘Blijf maar, hier is de tasch!’ riep hij naar binnen. Er was geen tijd om veel te praten; maar hij kon onmogelijk begrijpen, hoe de tasch, die hij nog geen kwartier geleden ingepakt en op zijn kamer gelaten had, daar verzeild kwam.
‘Heb je den koker en je boekje ook?’ vroeg tante Tilde met een hoopvol hart.
‘Neen, en mijn paraplu is ook niet in den stander,’ klonk het wrevelig.
| |
| |
Tante Tilde sloeg de handen in wanhoop ineen.
‘Waar is Jo toch?’ vroeg Nanda, die door een merkwaardig toeval de paraplu tusschen de linnenkast en den muur ontdekte.
‘Dat is gemeen!’ dacht ze verontwaardigd, want ze hield zich overtuigd, dat Jo die daar moedwillig verstopt had. ‘Houd toch eindelijk met dat oorverscheurend leven op,’ zei ze, terwijl ze Betsy, die van de algemeene verwarring gebruikmaakte om op Saartje's trompet te blazen (een genot dat haar, als Saartje op was, nooit ten deel viel), de trompet uit de hand rukte, en het ding in den zak stopte.
‘Alstublieft, Pa,’ en ze bood haar vader de langgezochte paraplu aan.
‘Ik zal nu maar heengaan,’ zei Mijnheer, ‘anders mis ik den trein,’ en hij had juist vluchtig afscheid genomen en de deur achter zich dichtgetrokken, toen er een stem door het huis weerklonk, die wel van den zolder scheen te komen: ‘Is Pa er nog, is Pa daar?’
Het was Jo, die het heele huis doorzocht had tot den zolder toe, en nu de trap af kwam stormen, de beide vermiste voorwerpen in de hand.
| |
| |
Nanda was zoo verstandig, haar hoed op te zetten, den koker en het koekje zonder een woord te verspillen van Jo over te nemen en ze haar vader achterna te brengen. Vóór hij den hoek van de straat bereikt had, hoorde hij al Nanda's hard klinkende stappen in de nog stille straat, hij keerde zich om, en nam met een ontevreden gezicht de beide voorwerpen van haar aan.
‘Dat is een aardigheid die niet meer voor moet komen,’ zei hij boos, en eer de hijgende Nanda hiertegen een woord kon inbrengen, was hij om den hoek verdwenen.
Gebukt onder het verdriet van onschuldig verdacht te worden, keerde Nanda mismoedig terug.
Die Jo, wat een streken! Nanda was nog niet binnen of haar verontwaardiging barstte los.
‘'t Is schande, Jo. Dat is geen manier van doen. Pa was vreeselijk boos. Hoe dorst je alles wegstoppen!’
‘Ik? Je bent niet goed wijs,’ zei Jo, terwijl een blos van kwaadheid haar wangen overtoog, ‘ik den boel wegmaken, ik die Pa overal naloop, en hem alles aanbreng!’
| |
| |
‘Houd nu op met dien onzin!’ zei Nanda, en haar donkere oogen fonkelden van toorn; ‘als Pa te laat komt, is het jouw schuld en dat weet je heel goed!’
‘Leugenaarster!’ riep Jo buiten zichzelve.
Het scheelde bitter weinig of de meisjes waren handgemeen geworden. Maar iets, dat buiten haar omging, maakte een eind aan den twist.
Een smartelijk gehuil weerklonk op de trap en deed Mietje uit de keuken, Tante uit de huiskamer en Jo en Nanda uit het spreekkamertje naar de gang snellen.
Het was Saartje, Saartje in haar nachtpon, en op bloote voeten, die luid schreiend naar beneden kwam.
Tante Tilde, die niet anders dacht, dan dat het meisje een ongeluk overkomen was, werd wit als een doek, terwijl ze haar op den arm nam, haar sussend op de wangen kuste en haar smeekte toch te zeggen wat haar zoo verdrietig maakte.
Maar Saartje worstelde zich los en liet zich uit Tante's armen op den grond glijden. Het was toorn, die haar buiten staat bracht om een woord te uiten.
‘Zij en zij, en Bets ook!’ riep ze eindelijk nog
| |
| |
snikkend, ‘ze zijn opgestaan, allemaal, en ze hebben me niet geroepen!’
Haar boosheid scheen voor een oogenblik plaats te maken voor werkelijke smart, toen ze, zacht snikkend en op heel bedroefden toon, vroeg of Pa nu al weg was?
Nu begon tante Tilde iets van het verdriet te begrijpen. Saartje was gewoon om vroeg op te staan, ze scheen wel niet anders te kunnen, ze was altijd vroeg wakker. En het was haar trots, de eenige te zijn, die haar Pa altijd, vóór hij op reis ging, vaarwel kuste. En nu had ze zich verslapen!
‘Valscherds, dat je me hebt laten liggen! Ik had het jullie niet moeten zeggen, ik zal je nooit, nooit weer iets vertellen!
‘En jij, jij hebt zeker op mijn trompet geblazen?’ zei ze met onuitsprekelijke verachting tot Betsy. ‘Geef je op!’
‘Ik heb je trompet niet,’ zei Betsy, ‘Nanda heeft ze in haar zak.’
‘Ze zijn allemaal naar voor me,’ snikte Saartje, zoo wanhopig droevig of ze het zoetste kindje op de heele wereld was. Haar booze bui had uitgewerkt, en ze wierp zich aan tante Tilde's
| |
| |
hals en besproeide Tante's wangen met haar tranen.
‘Ben ik zoet? Ik zal zoet zijn. Bent u goed op die zoete Saartje?’ smeekte ze, en Tante gaf haar zwijgend een kus terug en profiteerde van Saartje's weeke stemming door haar vlug te wasschen en aan te kleeden.
Jo en Nanda waren haar drift vergeten, Betsy verzocht als een gunst de trompet terug, die ze zich haastte bij Saartje's speelgoed te leggen.
‘We hebben Tante niet veel plezier gedaan,’ zei Jo somber, ‘en we hebben het toch goed bedoeld.’ Toen legde ze Nanda uit, hoe ze zich gehaast had om haar vader alles na te dragen, en Nanda op haar beurt vertelde hoe alles verkeerd geloopen was.
‘Dat Pa nu zoo slecht over ons denkt,’ zei Jo met diepe spijt.
‘Ja,’ zei Nanda, ‘en Pa verdenkt mij, en ik ben er onschuldig aan.’
‘Ik weet wat,’ zei Jo met een opgeklaard gezicht. ‘Ik zal Pa een brief schrijven en hem alles uitleggen.’
‘Best,’ vond Nanda, ‘en ik ook; het regent, we kunnen toch niet uit.’
| |
| |
Het was een goede inval, tante Tilde vooral was er zeer over in haar schik. Want de brieven werden eerst in klad en later in het net geschreven, en ze werden zeer lang, want er viel heel wat in uit te leggen en te verdedigen. Tegelijkertijd moesten ze een proeve van stijl worden.
De meisjes lazen ze elkaar voor. Ook Tante moest ze hooren, en zelfs Mietje, terwijl ze de keuken aan het zeepen was, kreeg visite, eerst van Nanda en toen van Jo.
Jo en Nanda hadden geoordeeld, dat de brieven zoowel voor Tante als voor Mietje van groot belang waren, want daardoor zou haar beiden veel duidelijk worden.
Ze hadden er alles in medegedeeld, ook, dat ze opzettelijk zoo vroeg waren opgestaan.
Tante schudde het hoofd, toen ze alles hoorde; maar het deed haar toch genoegen, dat de kinderen geen kwade bedoelingen gehad hadden.
De morgen viel haar, na alles, nog mee, want de brieven hielden de oudste twee den heelen ochtend bezig, en Saartje was ook uitgehuild, die zat met Betsy uit één doosje - het hare nog wel - kraaltjes te rijgen.
‘'t Is eigenlijk te mooi zoo,’ dacht tante
| |
| |
Tilde, ‘het wordt onnatuurlijk.’ En het verwonderde haar dus niet zoo heel erg, toen Nanda weer bij haar kwam met den brief en het volgende uitgewerkte postscriptum voorlas:
‘P.S. nota bene. Ik wil u nog een zaak ophelderen, Pa, en den sluier oplichten van een geheim, dat ook tante Mathilde niet onverschillig zal zijn te vernemen. Het volgende namelijk is ongelukkigerwijze geschied.’
Tante Tilde begon zeer onrustig te worden, maar Nanda las voort, langzaam en met een hooge, heldere stem, zooals kinderen op school lezen, wanneer een heele klasse naar hen luistert. Ze dacht ook niet aan hetgeen ze las. Haar eenig idee was nu maar, de mooie zinnen en schoone zegswijzen goed te laten uitkomen. Zonder zich in het minst te haasten, of op Tante's kuchje te letten, ging ze plechtig voort: ‘Bezig zijnde hedenmorgen, met mijn zuster Johanna, alles voor de ontbijttafel in orde te brengen, ten einde u en tante Mathilde een genoegen te verschaffen, ontglipte mij (hoe en door welke oorzaak is me tot heden een raadsel) ontglipte mij, eensklaps en als door een wonder....’
Nu begon Nanda te stotteren. Ze werd zich
| |
| |
opeens bewust, wát ze las, en Tantes buitengewone opmerkzaamheid belemmerde haar in haar voordracht.
‘Toe nu,’ zei Tante, die op het ergste voorbereid was....
‘Als door een wonder,’ vervolgde Nanda, zich vermannend en met geheel veranderde vriendelijke stem, ‘ontglipte mij een kopje, dat vermoedelijk reeds stuk of gebroken geweest is, daar het in een oogwenk geheel verbrijzeld aan mijn voeten nederlag. Ik behoef u mijn ontsteltenis en mijn overstelpende gewaarwordingen zeker niet te beschrijven. Het zal u genoeg zijn te weten, dat dit ongeval tante Mathilde zeer aan het hart zal gaan, daar zij zeer gehecht is aan het servies. Het is het mooie, Pa, het schoonste dat wij hebben, en het is mij na een zorgvuldig onderzoek gebleken, overigens in geheel ongeschonden staat te verkeeren....’
‘Het is het eenige ongeschonden servies, dat we hebben,’ kon tante Tilde niet nalaten haar in de reden te vallen.
‘Dat volgt ook, Tante,’ zei Nanda op een toon van zacht verwijt. ‘Hoort u maar: Het is mij,’ herhaalde ze, ‘gebleken, overigens in geheel
| |
| |
ongeschonden staat te verkeeren, iets wat’ (en hier zag ze Tante overtuigend aan) ‘we van geen onzer andere serviezen zeggen kannen.
‘Te beschroomd en lafhartig om tante Mathilde, wie dit ongeluk het hart ongetwijfeld zal breken, deelgenoot van deze noodlottige zaak te maken, verzoek ik u, in deze mijn tolk te zijn. Na nog een kus verblijve ik als te voren uw u innig liefhebbende Wijnanda.’
‘Dat van die tolk en zoo, zal ik nu maar schrappen, hè tante?’ vroeg Nanda, terwijl ze bedremmeld haar oogen naar Tante opsloeg.
‘Ik zou het je ook raden,’ zei Tante, ‘het is net zoo goed, of ik het al weet.’
‘Bent u erg boos?’ vroeg Nanda weer; ‘ik kon het niet helpen, tante!’
‘Beloof me maar, dat je geen van beiden ooit weer zóó vroeg opstaat, en doe geen pogingen meer om thee te zetten, zonder dat ik er bij ben,’ zei tante Tilde.
Het kostte de meisjes niet veel moeite om dit van ganscher harte te beloven, want ze vonden zelf, dat thee zetten een ondankbaar werk was, waarmee je weinig of geen eer inlegde!
|
|