Kleine menschen
(1914)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 129]
| |
het geval meedeelde, hun tevens verzoekende het zakgeld een maand in te houden. Elk afzonderlijk werd door Mijnheer onder handen genomen en op het schadelijke van het rooken op jeugdigen leeftijd gewezen. Ieder moest beloven ook op straat het rooken te laten. Het was een harde tijd voor de jongens; maar ze hadden de straf dubbel verdiend. Brinkje werd langzaam beter. Zijn vader was overgekomen en had de beide broers ook eens ernstig toegesproken. Het Tabakscollege van de Zeven Nachtbrakers had zijn laatste vergadering gehad. Het moet gezegd worden dat de groote jongens zich schaamden, toen hun duidelijk gemaakt werd, welk een verbazend slecht voorbeeld ze gegeven hadden. Dat Willem ongesteld, dat Brinkje ziek was geworden, was allemaal door hún schuld. ‘Toont,’ zei mijnheer Vosmeer ernstig, ‘dat je nu ook het goede voorbeeld weet te geven!’ Ze beloofden het, en - ze hielden woord. De eerste maand sprak het vanzelf, dat ze niet rookten; hoe zouden ze aan sigaren gekomen zijn zonder een cent op zak? Maar toen ze voor | |
[pagina 130]
| |
het eerst weer zakgeld hadden, toen was het een hard gelag anderen te zien rooken en de sigarenwinkels voorbij te gaan. Maar ze deden het toch. Voor Wim en voor Brinkje was het in het geheel niet moeilijk. Brinkje had vooreerst van alle sigaren genoeg, die had een harde les gehad, en Wim had nog te kort en te weinig gerookt, om het gemis te voelen. In zijn hart was hij soms blij, dat alles maar meteen uitgekomen was. Wat was hij die eerste week onrustig geweest! Hij wist dat hij slecht deed, hij wist dat zijn vader hem gewaarschuwd had, en toch had hij het gedaan. En wat voor plezier had hij er van gehad? - Niets en niets anders dan den lof van flauwe jongens! Lekker had hij een sigaar nooit gevonden. En dan de onrust 's avonds, als alle jongens in zijn kamertje waren! Die voortdurende angst, dat Mevrouw of Mijnheer boven komen en alles ontdekken zou! En die nare nachten, als hij - eenmaal over zijn slaap heen - zoo moeilijk kon inslapen, en als het hem toescheen, dat zijn moeder aan zijn bed kwam en hem vriendelijk bestrafte, omdat hij haar goede lessen zoo spoedig vergeten had. - En dan de ellende, die hij | |
[pagina 131]
| |
er op school van had. De lessen, die hij den avond te voren geleerd had, schenen uit zijn geheugen verdwenen, en zjn slaperigheid maakte hem onoplettend. In die eene week was hij al merkbaar achteruitgegaan. ‘Het doet me veel genoegen, Willem,’ schreef zijn vader, ‘dat het rooken zich bij jou zoo spoedig gestraft heeft. Hadt je er in het begin minder, dan hadt je er later zeker zooveel te meer last van gehad. Om jezelfs wil had ik wel gewenscht, dat je den eersten avond den besten al onpasselijk was geworden. - Ik hoop dat het een goede les voor je zijn zal en dat je nooit een hardere zult noodig hebben.’ Het was opmerkelijk, dat de kostjongens van mijnheer en mevrouw Vosmeer er langzamerhand beter gingen uitzien. Er kwam kleur en vleesch op hun wangen. De goede tafel van Mevrouw was nu aan hen besteed. Ook hun leven werd aangenamer. Toen Mijnheer opmerkte, dat het den jongens met hun belofte ernst was, zei hij op zekeren avond: ‘Jongens, we moesten een ander college oprichten.’ | |
[pagina 132]
| |
De jongens zagen elkaar verbaasd aan, ze vonden een toespeling op hun vroeger berucht college niet aangenaam. ‘Maar geen tabakscollege,’ zei Mijnheer lachend, en toen kwam hij met zijn plan voor den dag. Elken avond, na negenen of halftien, wanneer de jongens met hun huiswerk klaar waren, mochten zij zich voorbereiden voor den Woensdag-avond waarop er vergadering zijn zou. Dan moest ieder iets doen, een voordracht houden, of iets voorlezen; ze konden ook een tooneelstukje instudeeren, of enkel een gezelschapsspelletje doen. Mijnheer zou er ook een werkzaam aandeel in hebben. Hij wou hun graag een aardig boek voorlezen. Of het voorstel in den smaak van de jongens viel! ‘En hoe zal ons college heeten?’ vroeg Mijnheer. ‘De Vroolijke Springertjes!’ riep Brinkje dadelijk. ‘Best!’ zei Mijnheer, ‘dat blijft afgesproken.’ En zoo gebeurde het, en het staat vast dat de Vroolijke Springertjes oneindig meer plezier hadden op hun bijeenkomsten, dan vroeger de leden van het Tabakscollege der Zeven Nachtbrakers. |
|