‘Bij den poelier!’ riep Ternooy.
‘In het snoephuisje,’ zei Brinkje; maar Wolters had nog juist den tijd hem in te lichten. ‘Drie huizen hier voorbij, bij den slager,’ zei hij. Toen kwam mijnheer Vosmeer binnen.
Willem sloeg de oogen neer, toen hij de brieven in ontvangst nam, Mijnheer moest eens weten, dat Willem hem nú al bedroog!
Toen hij weer terugkwam, had hij de leverworst en de sigaren in zijn buisje verborgen.
‘Kon je het niet vinden?’ vroeg mijnheer Vosmeer vriendelijk.
Willem kleurde. ‘Niet dadelijk, Mijnheer,’ loog hij. Bij den slager had hij zoo lang moeten wachten op het snijden van de worst. Dáárdoor was hij zoo laat teruggekomen.
Om halftien werd Willem, die over zijn boek had zitten druilen, door Mevrouw naar boven gebracht. Op een lange gang, die de geheele bovenverdieping in tweeën verdeelde, kwamen verscheidene kamertjes uit. Wim werd er een van aangewezen, waarin twee ledikanten stonden. Mevrouw vertelde hem dat de groote jongens elk voor zich, en de kleine samen een kamer hadden.
Wim kleedde zich spoedig uit en kroop in bed,