Polly ernst was, zich te beteren, en hoe ze zegevierde over elke opkomende bui van drift, toen kon ze het zelve niet langer uithouden. En op een morgen, toen Polly zich na verschillende kleine verdrietelijkheden toch goedgehouden had, toen sloot ze haar dochtertje vast in de armen, gaf haar een hartelijken kus en zei: ‘Mag ik je nú feliciteeren, Polly, ik geloof dat je het nu te boven bent, meid.’
Polly dorst niet hopen, dat ze al zoover gevorderd was, maar het vertrouwen dat haar vader en moeder in haar stelden, deed haar goed en werkte krachtig mee om haar op het goede pad te houden.
Toen ze eindelijk weer naar school kon gaan, waar ze ondanks alles toch achter was gekomen, en op nummer tien gezet was, verbaasde ze de meisjes door haar geduld en zachtzinnigheid. Het gebeurde maar hoogst zelden, dat ze zooals vroeger, opstoof over een onbeduidend woord, waarin ze een hatelijkheid of een beleediging zag.
De meisjes dachten dat haar ziekte haar zoo veranderd had, en Polly liet het er bij. Ze vertelde haar niet, hoe ver ze in haar drift gegaan