belde in haar slaap wat tegen, maar ze werd toch niet wakker, en ik nam bezit van den deken.
Maar nauwelijks had ik mij er al bibberend lekkertjes ingerold, en voelde ik de behaaglijke warmte van den deken tot mij doordringen, toen Pol, plotseling wakker wordend, mij onzacht aan den arm stiet.
‘Bep! Bep! er uit, toe, opstaan!’
Ik knorde maar wat en hield mij slapende.
Eenmaal wakker, was Pol niet meer te houden. Met een sprong stond ze op den grond, niet dan na op vrij onzachte wijze op mijn been te hebben getrapt. Daarop begon zij zich te verkleeden, dit merkte ik duidelijk aan het op den grond vallen van den stoel met goed.
Ze hield niet op met praten en roepen: ‘Toe, Bep, sta nu toch op! Het is zoo verkeerd, om lang in dat natte goed te liggen. Hier is je flanelletje; Kneipp zegt, dat je er op zijn hoogst anderhalf of twee uur in moogt liggen. Toe Bep, hier vind ik wat, zeker je hemd. Ben je wakker?’
‘Ja!’ zuchtte ik, maar ik kon er niet toe komen meer teeken van leven te geven.
‘Is je nachtpon nog in den nachtzak? Wacht, ik heb ze al. Ik begrijp niet, hoe ik me zoo heb kunnen verslapen. Toe Bep, sta nu alsjeblieft op. Als je ziek wordt, zal het mijn schuld zijn.’
Toevallig gevoelde ik meteen hevige aanvechtingen om te niezen. Opeens zat ik rechtop in bed, mijn armen nog ingebakerd als die van een mummie.