o, Ik weet nog wel erger woorden, maar ik wil ze niet zeggen, voor Nanny en voor Moe niet.
Nu ga dan maar slapen, Nan, zooals je wilt hoor. En word maar boos op me, - ook goed! Daar, - je krijgt een heelen stapel schriften naar je hoofd als je nog wat tegen me zegt. En mijn atlas, en mijn dictionnaire, - wat je maar wilt! Maar praat me niet van naar bed gaan.
Ik heb te veel plezier.
Alle vier er door! Alle vier! - 't Is niet te denken!
o, Ik moet nog eens even nagaan.
Eerst naar school. Het is triestig weer. Het motregent. Nanny, - ja jij, mejuffrouw, die me daar van je bed uit, met je groote oogen zoo welsprekend vraagt, of ik mijn mond niet wil houden. Maar ik doe het niet, hoor, voor geen geld van de wereld! - Nanny is bleek van angst en haar bekoorlijke tweelingzuster verwijt haar die vrees en zegt, dat zij warempel niet bang hoeft te wezen. Als er iemand bang zijn moet, dan in de eerste plaats mejuffrouw Elizabeth van Vere, die al haar leven met nietsdoen en luieren heeft doorgebracht.
Nanny nog bleeker, omdat ik zoo heftig was, maar ze zegt niets.
Op school. Pol scheldt op Minnie, die haar zoo lang heeft laten wachten. Minnie, ook niet mis, zegt dat Pol wel zwijgen mag, want dat die zelf zoo dikwijls treuzelt. Nanny daarop als iets heel nieuws: ‘o, Ik ben zoo bang, - ik wou dat ik het maar wist.’ - En nu zuchten we allen in koor mee. Pol zwaar en diep, ik ook. Eindelijk lachen we, omdat het zoo dwaas is. Nu krijgt Minnie lach-