't slordige werk, - de som, die ze maakt, staat op pooten, en de inktspatjes, die hier en daar uit het schrift gluren, mogen even zooveel doornen in het oog van onze brave juffrouw zijn, - ze moet haar toch met een g honoreeren.
En haar opstellen, nu, die wou ik dat één uit de klas haar nadeed. 't Is waar, dat ze zich niet de moeite geeft een enkel geslacht op te zoeken, en altijd misraadt, - maar voor die sexueele onverschilligheid wordt zij geregeld gestraft met het kopieeren van 't opstel.
Nan zal er ook wel komen, die is zoo ijverig en zoo accuraat. Ze werkt zoo keurig en ze heeft elken keer zulke uitstekende rapporten, dat het een schande zijn zou, als ze bleef zitten.
En Minnie? - Ja, - dat zal ook wel gaan. Ten eerste heeft zij bij ieder een wit voetje om haar kleine lievigheidjes. ‘Wil de juffrouw wat eau-de-cologne? - Hier is een roos. Beeldig, hè? Toe, die moet de juffrouw nu aannemen, voor de aardigheid!’
En dan wordt ze altijd thuis geholpen door twee zusters, die tijd noch moeite aan ‘het kleine ding’ sparen. En op school met repetitiewerk altijd afkijken, en kleine zoete briefjes als propjes gevouwen: ‘Toe Beppielief, de eerste som. Ik kan er niets, totaal niets van (dat laatste niets met vier dikke overtuigende strepen). En de derde alsjeblieft. Heb je uit nummer twee ook 1500 L.? Je eeuwig liefhebbende, allerwanhopigste Minnie.’
En zulke propjes regenen dan op je werk als kleine hagelsteenen, en een hoogblozend snoetje, warm van inspanning en angst, kijkt naar je om,