Kibbelaarstertje
(1910)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
[pagina 49]
| |
De eigengebakken tulband.Na de koffie moest er een spelletje gedaan worden. ‘Wat?’ vroeg Dora. ‘Paardje spelen!’ zei Jan; maar er waren zooveel meisjes, dat Jan niets in te brengen had. Meisjes houden niet van paardje spelen. ‘Zullen we doen, wie het mooist schrijft?’ vroeg Annie; ze kon haar eigen naam al schrijven, waar ze heel trotsch op was. ‘Maar dan moet Dora niet meedoen, die moet zeggen, wie het het mooist doet.’ | |
[pagina 50]
| |
Neen, Annie's voorstel viel niet erg in den smaak. ‘Neen, niet schrijven,’ zei Catootje, die alleen maar een C kon maken, en dan nog omgekeerd. ‘Wat wil jij doen, Suze?’ vroeg Dora. ‘Schooltje spelen?’ vroeg Suze, ‘of vader-en-moedertje?’ Ja, vader-en-moedertje, dat was het beste. ‘Ik ben moeder!’ zei Annie dadelijk. ‘Neen, ikke moeder, want ik ben jarig,’ zei Tootje nu. ‘Dora moeder,’ zei Suze, ‘Dora is de oudste.’ ‘Nu goed,’ zei Annie, ‘dan ben ik vader.’ ‘Neen ik, ik, Tootje is vader!’ riep de jarige nu driftig. | |
[pagina 51]
| |
‘Ik ben een man,’ zei Jan nu ook met zijn zwaarste stem. ‘Goed!’ en Annie knikte, ‘dat is nog beter. Dora moeder, Jan vader, ik het dienstmeisje.’ ‘Neen, hoor!’ riep Tootje, die het niet langer uithouden kon, nu Annie net zoo'n kibbelaarstertje was als zijzelf, ‘ik het dienstmeisje, want ik kan koken, en het is mijn speelgoed.’ ‘Neen, Tootje,’ suste Dora vriendelijk, ‘het is mijn fornuisje,’ en toen fluisterde ze haar zusje in het oor, dat ze lief moest wezen en niet zoo kribbig, en dat de visite altijd kiezen moest. Maar Tootje wou niet hooren. ‘Ikke dienstmeisje,’ riep ze boos. ‘Ik kan zoo mooi boodschappen doen.’ ‘Tootje, luister nu,’ zei Annie, ‘ik ben | |
[pagina 52]
| |
ouder en grooter, dus ik moet wel het dienstmeisje zijn. En dan zijn jij en Suze kinderen.’ ‘Hè, ja,’ zei Suze tevreden, maar Tootje was volstrekt niet in haar schik. ‘Wéés maar dienstmeisje, dan zal ik je dadelijk wegjagen,’ zei ze. ‘Kinderen kunnen dat niet,’ zei Annie wijs, ‘ik zal wel goed oppassen, dat mijn mevrouw me houden wil.’ Juist kwam Mevrouw zelf de kamer in. Ze had zoo iets van het gekibbel van de kinderen gehoord. ‘Zij wil dienstmeisje zijn, Maatje!’ begon Tootje dadelijk. En Annie voegde er bij: ‘Zij ook, Mevrouw, net zoo goed!’ ‘Nu, dan weet ik het al,’ zei Mevrouw. ‘Ik zou nooit zulke kibbelende dienstmeisjes | |
[pagina 53]
| |
[pagina 55]
| |
willen hebben. Wil ik eens voor je kiezen, Dora? - Ik zou Suze nemen.’ Suze bloosde en lachte van plezier! ‘Ik kan goed stof afnemen,’ zei ze, ‘ik help Maatje wel eens.’ Annie had ook een kleur gekregen, maar van spijt. Tootje keek heel donker, maar ze dorst niets zeggen. Het spelletje begon. Vader en moeder gingen tegenover elkaar aan de tafel zitten, elk in een armstoel. Het dienstmeisje, dat nu niet langer Suze, maar Santje heette, veegde met een tafelschuiertje den grond aan. ‘Kinderen,’ begon moeder, ‘er is vandaag een groot feest en we zullen een lekkeren tulband bakken. Gaan jullie eens gauw naar den kruidenier en haal me tien pond rozijnen en tien pond meel.’ | |
[pagina 56]
| |
‘Waar woont de kruidenier, moeder?’ vroeg Annie, ‘ik zal de rozijnen halen.’ ‘Dáár,’ zei moeder en ze wees op den stoel waarop Mevrouw zat, ‘daar is de kruideniersjuffrouw.’ Tootje en Annie lieten het zich geen tweemaal zeggen. ‘Volk!’ riepen ze beiden. En de kruideniersjuffrouw vroeg: ‘Wat blieft u?’ ‘Tien pond rozijnen, als 't u blieft!’ zei Tootje vlug. ‘Neen, juffrouw, zij moet tien pond meel hebben, en ik rozijnen, moeder heeft het gezegd.’ ‘Neen, Maatje, neen, Maatje!’ riep Tootje, die het spelletje vergat, ‘ik mocht de rozijnen halen!’ en haar voetjes trappelden ongeduldig. | |
[pagina 57]
| |
De kruideniersjuffrouw schudde het hoofd. ‘Ga maar gauw naar huis,’ zei ze, ‘en zeg maar aan je moeder, dat je nog te klein bent om boodschappen te doen. Zulke domme, kibbelende kinderen help ik niet!’ ‘Het is jouw schuld!’ riep Tootje. ‘Nietwaar, de jouwe!’ zei Annie. ‘Hè,’ zei moeder Dora, ‘jelui moet niet zoo kibbelen, anders hebben we den heelen middag geen plezier.’ ‘Kom eens even bij me, Tootje,’ zei Mevrouw. En Tootje ging met een bedrukt gezichtje met Mama mee. ‘Wie heeft me vanmorgen beloofd een groote, zoete meid te zijn en niet meer te kibbelen?’ Kibbelaarstertje keek voor zich, maar | |
[pagina 58]
| |
ze zei: ‘Die stoute Annie, dat is een ruziemaakster!’ ‘Luister eens, Catootje,’ zei haar Mama ernstig, ‘als ik je weer hoor kibbelen, mag je niet meer meespelen, begrepen?’ Ja, Tootje had het wel begrepen, stil ging ze weer terug naar de kinderen en zoet zei ze: ‘Haal jij de rozijnen maar, Annie, dan koop ik het meel.’ Annie werd er beschaamd door. ‘Neen, haal jij ze maar, dan koop ik het meel.’ En zoo gebeurde het, en toen ze weer bij de kruideniersjuffrouw terugkwamen, wisten ze haar boodschap best, en de juffrouw zei, dat ze knappe kinderen waren, en ze gaf haar elk nog een klein zakje krenten toe. | |
[pagina 59]
| |
Toen werd het een prettig spelletje. Moeder maakte het beslag aan van meel en water. Vader, die vlijtig een chocolaadsigaar rookte, mocht met een potlepel roeren. Santje, het dienstmeisje, moest het vuur aanmaken. Ze deed dit op een grappige manier. Ze nam het heele fornuisje maar onder den arm en bracht dat naar Mevrouw, die nu niet langer kruideniersjuffrouw was, maar water- en vuurvrouw. ‘Mag ik voor een cent vuur van u?’ vroeg Santje, en ze zette het fornuis op den schoot van de water- en vuurvrouw. ‘Welzeker,’ zei deze, en ze schoof een glazen bakje in het fornuis, waarin wat water en patentolie was, en waarin een pitje dreef, juist als in een nachtlichtje. Nu nam de water- en vuurvrouw een | |
[pagina 60]
| |
lucifer, stak het pitje aan, en ziedaar, het fornuisje brandde als een lier. Het beslag was klaar, alleen moesten de rozijnen en krenten er nog in, die Annie en Tootje hadden uitgezocht. Ze hadden het knap gedaan, zonder morsen of snoepen, en tot belooning kregen ze van moeder elk een lekkere, groote rozijn. Vader wou er ook een hebben, maar moeder lachte hem uit. ‘Zoo'n groote man!’ zei ze. ‘Maar ik ben toch geen échte vader,’ zei Jantje dadelijk; hij scheen nu wel lust te hebben om kind te zijn. ‘Als je geen vader bent,’ zei moeder, ‘mag je ook geen sigaar rooken, kinderen rooken niet.’ Nu zei vader maar niets meer, want zijn sigaar smaakte hem best. | |
[pagina 61]
| |
Annie en Tootje gingen haar handjes wasschen, die kleverig geworden waren van de rozijnen en krenten. Toen ze terugkwamen, werden ze dadelijk weer uitgestuurd, want moeder was om boter verlegen en Santje had geen tijd, die was bezig een reepje sukade, dat de kruideniersjuffrouw had laten bezorgen, in stukjes te snijden. Toen de kluit boter gehaald was, werd die door moeder heelemaal in het pannetje gedaan, en toen ze gesmolten was, kwam het beslag er boven op. O, wat rook het heerlijk! Tootje snoof den lekkeren geur op en ze danste met Annie in de kamer rond. Wat een kostelijke tulband zou het worden! Maar zóó makkelijk ging het niet. Ze moesten Santje helpen, de vuile bordjes, | |
[pagina 62]
| |
waarop de krenten uitgezocht waren, en ook het beslagpotje weer schoon te maken. Wat hadden ze het druk! Haar wangen gloeiden er van. De tulband wou niet erg bruinen, maar toen Mevrouw hem op het groote keukenfornuis een kwartiertje liet bakken, was hij prachtig. Santje bracht hem op een net schaaltje binnen. Dora had het kleine tafeltje gedekt, de meisjes, Tootje en Annie, hadden borden en lepels en vorken neergelegd. Een suikerschaaltje stond midden op de tafel. Vader Jan had zich deftig in den leunstoel gezet en moeder Doortje deelde. ‘Ik moet het eerst hebben,’ zei Tootje, terwijl ze haar bordje bijhield, ‘want ik ben jarig!’ | |
[pagina 63]
| |
Dora schudde het hoofd: ‘Eerst de visite,’ zei ze, ‘zoo behoort het.’ Maar Tootje werd opeens driftig en boos. ‘Eerst ik, ik het eerst!’ riep ze en tegelijk griste ze Dora het schaaltje uit de hand. De tulband rolde er af en over de tafel op Tootje's schoonen boezelaar, toen over haar jurk, en zoo op den grond. Dora bukte zich om hem op te rapen, Tootje haastte zich om haar voor te zijn. Maar, omdat ze er met de kleine gretige handjes zoo gauw niet bij kon, en hem ook niet aan Dora gunde, trapte ze er met haar voetje op... Maar toen, toen kwamen er twee groote, stevige handen, die Tootje om haar middel pakten, haar ondanks haar schreeuwen en schreien, hoog, heel hoog optilden, en haar de kamer uitzetten. | |
[pagina 64]
| |
Het was Mijnheer, Tootje's vader, die thuis gekomen was, en de kleine ondeugende kibbelaarster in het kleine kamertje zette. |
|