Kibbelaarstertje
(1910)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 17]
| |
[pagina 19]
| |
Een droeve morgen.Toen Catootje vier jaar was, gaf Mama een groot feest. Het was heerlijk weer, al vroor het ook. De bloemen stonden op de ruiten, maar het zonnetje gluurde er vroolijk door, en zachtjesaan smolten de bloemen en gleden in druppels op de vensterbank. Nu was het nog wel eens zoo licht in de kamer. Catootje versliep zich. Dora en Jan waren al lang op en gekleed, toen zus nog te slapen lag. | |
[pagina 20]
| |
‘Mogen we haar roepen, Moe?’ vroeg Dora. En Jan zei: ‘Mag ik eens met de trompet in haar oor blazen, dan weet ze meteen, wat ze van mij krijgt.’ Maar Maatje schudde het hoofd, Catootje moest flink uitslapen, want ze had den avond te voren maar niet in slaap kunnen komen, enkel van blijdschap, dat ze den volgenden morgen jarig was. En in iemands ooren blazen, dat mocht Jan nooit doen, zei Ma ernstig, daarmee zou hij de menschen opeens doof kunnen maken. Dora had ook heel graag, dat zus wakker werd, want ze mocht een mooie pop geven, een negerpop met een heel zwart lijfje en zwarte handen en zwarte armen en beenen. Ze had ook een zwart gezichtje, die pop, maar daarom lang | |
[pagina 21]
| |
niet leelijk. Een erg vriendelijk gezichtje had ze, met dikke wangetjes, waar je zoo in knijpen zou, en prachtige groote oogen, en helderroode lippen en spierwitte tanden, die glinsterden. En ze scheen te lachen van pret, de kleine negerpop. Daarbij had ze blauwzwart kroeshaar, wel honderd korte, glanzige krulletjes, en dan droeg ze in de kleine ooren groote ringen, - van echt goud, dacht Dora. Dora hield al veel van het negerinnetje. Geen wonder, want ze had zelf meegeholpen om het popje netjes in de kleertjes te steken. Mama had een rood wollen jurkje gemaakt met een vierkant uitgesneden hals, en Dora had heel alleen onder op het rokje, rondom drie lintjes genaaid van goudkleurige zij. Beeldig | |
[pagina 22]
| |
stond het. En de rood met witte blokjeskousen, die de pop aanhad, had Dora ook zelf gebreid. Dora was wel al zeven jaar, maar het was toch heel handig en knap van haar. Pop had ook een hoedje gekregen, of liever een baret, van rood fluweel met een heel klein, doddig veertje er op. Pop was, om het in één woord te zeggen, een allerkeurigst negerdametje, en Dora brandde van verlangen, haar aan Catootje te geven. Mama had pop in een doos gelegd en er een rose vloeipapiertje overheen gespreid. Om negen uur ging Maatje eens kijken, hoe het met de langslaapster stond. Jawel, daar lag de jongejuffrouw nog en sliep als een roosje. Maar toen Maatje | |
[pagina 23]
| |
zoo keek, werd ze toch onrustig, en toen haar moeder zich over haar heenbukte en haar heel voorzichtig een kus gaf, sloeg ze de oogen op. En opeens sprong ze overeind in haar lang wit ponnetje en sloeg beide armen om Maatje's hals. ‘Ik feliciteer je van harte, meid!’ zei Maatje, en ze kuste en knuffelde haar jongste en pakte haar terdeeg. ‘Nu ben ik groot,’ zei Catootje trotsch, en ze stapte zelf uit bed. ‘Ja,’ zei Maatje, ‘nu ben je groot, en nu moet je ook maar een zoet, flink meisje zijn, en je best doen, om niet meer te k -.’ Maatje sprak het woord niet uit, maar kleine Cato begreep haar heel goed, en ze beloofde het met een kus. En toen klonk er opeens een getoeter | |
[pagina 24]
| |
zonder eind en stapten Jan en Dora met hun geschenken in de hand naar binnen. Catootje was dolblij met de trompet, en ze gaf er Jan een hartelijken zoen voor; maar toen ze het negerinnetje in de doos zag, toen werd ze heelemaal stil. Haar oogen schenen grooter te worden, en verwonderd zag ze van Dora naar Maatje en van Maatje naar de prachtige pop. Zoo'n mooie pop had ze nog nooit gehad. ‘Ze is zoo zwart als roet,’ zei Jan, wat zus minder gepast scheen te vinden. ‘Catootje-moe's zoete Roetje ben je, hoor!’ zei ze beschermend, en Catootje-moe boog zich over haar kindje heen en kuste het. En toen opeens dacht ze aan Dora, die haar de mooie pop gegeven had en die geduldig stond te wachten, | |
[pagina 25]
| |
[pagina 27]
| |
blij, dat zus zoo in haar schik was met het cadeau; ze pakte Dora nu eens flink en bedankte haar vriendelijk. ‘Ik zal je uit de doos nemen, lieverdje,’ zei Catootje-moe; maar Mama vond het beter, dat Catootje-moe zelf eerst aangekleed werd. Nu, daar had het kleine moedertje ook niets tegen, want ze kreeg haar nieuwe witte jurk aan met het zijden Schotsche ‘cetuurtje’ - zooals Catootje zei - dat zoo zacht was als ze er met de hand langs streek. Toen de klok halftien sloeg, was Cato al kant en klaar. Haar gezichtje straalde van blijdschap en haar blonde haren krulden wel eens zoo mooi als anders. ‘Hoe moet de pop nu heeten?’ vroeg Dora. | |
[pagina 28]
| |
‘Roetje,’ zei kleine Cato beslist. En daar bleef het bij. Roetje werd in den leunstoel gezet terwijl Catootje-moe haar boterham at. Het waren twee lekkere boterhammetjes, het eene met gemberkoek en het andere met gestampte muisjes, en toch kon Cato ze bijna niet opeten van louter blijdschap. ‘Wanneer komen de visitetjes?’ vroeg ze, toen ze het laatste hapje met groote moeite had doorgeslikt. Ze bedoelde de vriendinnetjes, die op visite zouden komen. ‘Tegen koffiedrinken eerst,’ zei Maatje, ‘je kunt eerst nog een tijdje samen spelen.’ ‘Mag ik nog eens toeteren?’ vroeg Jan, die vond, dat zijn cadeau wel een beetje achterstond bij Roetje. Hij wou zich nu maar troosten door zelf een lustig liedje te blazen. | |
[pagina 29]
| |
Catootje trok dadelijk het bijna vergeten cadeau naar zich toe. Maar toen dacht ze er aan, wat ze Maatje beloofd had, en gaf Jan de trompet. ‘Even maar!’ zei ze, en Jan begon. ‘Tè-rè-tè,’ klonk het. ‘Nu ik weer, nu ik weer!’ riep Catootje en ze begon al half te huilen. Ze dacht niet meer aan de mooie pop, die op haar schoot lag, ook niet aan wat ze haar Maatje 's morgens beloofd had. Jan liep een paar passen achteruit. Hij wou zijn klein muziekstukje toch even uitblazen. ‘Tè-rè-tè-tè-tè, tetterettettè!’ toeterde hij. Maar Catootje kón het niet langer verdragen. Ze liet zich van den stoel glijden; ze merkte het niet, dat Roetje ook van haar schoot en op den grond | |
[pagina 30]
| |
gleed. Ze dacht maar aan één ding: ze wou de trompet terughebben, ze kon niet velen, dat Jan er op blies, en driftig wou ze op hem toeloopen, om hem het instrument af te nemen. Maar ze struikelde in de haast over haar eigen, op den grond gevallen pop, - en daar lag Catootje-moe luid schreiend boven op haar kind. ‘Krak!’ klonk het, en toen Dora de kleine kibbelaarster had opgeraapt, wat lag daar toen nog, hulpeloos, met uitgestrekte armen? - En wat zag Catootje-moe, toen ze haar kleine lieveling van den grond opnam? - Wat ze zag, was zóó vreeselij k, dat ze haar eigen verdriet er door vergat. Het was ontzettend. Het was zoo erg, dat Cato het bijna niet gelooven kon - Roetje had haar neus verloren. | |
[pagina 31]
| |
[pagina 33]
| |
Roetje's neus was gebroken, toen Cato boven op haar gevallen was. Och, wat zag ze er beklagenswaardig uit, zonder dat lieve, stompe neusje! Groote tranen biggelden Catootje-moe over de wangen, en zelfs Dora had een kleur gekregen van den schrik. Jantje had dadelijk met zijn toeteren opgehouden en stond er nu verslagen bij te kijken. Eindelijk snelde Catootje droevig schreiend naar de keuken en verborg haar hoofd in Mama's boezelaar. ‘Wat is er?’ vroeg Maatje, ‘nu al tranen?’ Maar toen Mevrouw het arme Roetje zag, werd ze boos. ‘Hoe is dat gekomen?’ vroeg ze streng. En Catootje vertelde: ‘Die nare Jan, die wou me de trompet niet teruggeven, | |
[pagina 34]
| |
hij wou er aldoor zelf op blazen, en toen ik ze hem af wou nemen...’ Maatje begreep het al. ‘Ja Tootje,’ zei ze, ‘zoo gaat het, kinderen mogen niet kibbelen en vooral niet op hun verjaardag.’ ‘Och mijn lieve Roetje!’ snikte Catootje. ‘Ja, mijn lieve Roetje heeft nu een gebroken neus,’ zei Mama, ‘door je eigen schuld. - Je kunt zóó niet met haar spelen. Roetje is ziek, die zal ik nu maar opbergen.’ ‘Haar neusje rammelt in haar hoofd,’ zei Dora, en zoo was het ook; de stukjes van den neus waren in den poppekop gevallen. Het was een hard gelag voor Catootje, toen ze Mama Roetje weer in de doos zag bergen, en die in de kast sluiten. | |
[pagina 35]
| |
‘Wordt ze nooit meer beter?’ vroeg Catootje, en opnieuw sprongen de waterlanders haar in de oogen. ‘Als Catootje-moe niet meer kibbelt, zal ik Roetje's neusje probeeren te maken,’ beloofde Mama. Catootje schudde verdrietig het hoofd en Dora trachtte haar te troosten. ‘Wees maar zoet,’ zei ze, ‘doe maar goed je best; als je oppast, wordt Roetje gauw gemaakt. En droog nu je tranen, want daar wordt gescheld. Ik geloof dat de kinderen komen.’ ‘Zeg je het niet aan de visitetjes?’ smeekte Tootje, en Dora beloofde, dat ze het niet doen zou, en veegde zoo goed als ze kon met haar zakdoek Tootje's behuild gezichtje af. |
|