| |
VII.
Iets heel treurigs.
Dora kwam den volgenden morgen vroeg school. Ze had het album meegebracht. Liesbet had er den vorigen avond op Dora's verzoek nog een versje in geschreven. Het was maar een heel eenvoudig versje, dat veel gebruikt werd; maar Dora was er toch erg mee in haar schik. Het was zoo'n prettig idee dat Liesbet er nu ook weer bij was. Ze had haar zoo gemist in de laatste dagen.
De meisjes uit de klas waren natuurlijk allen even verbaasd, dat het verloren schaap terecht was. Meer dan twintigmaal moest Dora de heele geschiedenis vertellen. Juffrouw Sanders was verontwaardigd. Ze liet Charlotte Muller bij zich
| |
| |
komen en bracht haar ernstig onder het oog, hoe onnadenkend ze gehandeld had. Atlassen mochten volstrekt niet geleend worden, dat was in de eerste plaats dus al een vergrijp, en een anders atlas, zonder te vragen, maar weg te halen, was toch heelemaal te erg. Maar het onvergeeflijkst was nog de brutaliteit, dat boek zoo maar mee te nemen.
Charlotte maakte haar excuses. Ze had het zoo niet bedoeld, ze was van plan geweest, het dadelijk terug te geven, het maar even in te zien.... Maar het hielp niet. Ze moest dien dag bij juffrouw Sanders overblijven en vijf Fransche thema's maken voor straf.
Het speet Dora erg. Ze had het haar al van ganscher harte vergeven; maar wat de juffrouw zei, moest gebeuren, daar viel nu eenmaal niets aan te veranderen.
‘Weet je ook iets van Liesbet?’ vroeg de juffrouw toen de les begonnen was.
Dora schudde het hoofd. Neen, ze wist van niets; ze had zelf al een paar malen naar de leege plaats gekeken.
‘Ze komt zeker te laat,’ dacht Dora, want dat gebeurde haar nogal eens.
| |
| |
Maar toen het tien uur was, was Liesbet er nóg niet.
Loulou zag vragend naar Dora om. Ze begrepen er niets van. Er moest zeker iets bijzonders zijn.
‘Ze kan toch niet ziek zijn?’ vroeg de juffrouw.
‘O neen, juffrouw,’ zei Dora, ‘gisteravond was ze nog heel wel.’
Dora moest lachen bij de gedachte aan den vorigen avond. Ze hadden allen zoo'n plezier gehad. Tante had piano gespeeld, Moe had limonade geschonken, en de meisjes hadden gedanst, en pandverbeurd en gezongen, het hoogste lied uit. Het was een heerlijke avond geweest!
Dora was zóó in haar droomen verdiept, dat ze bijna haar beurt gemist had. Gelukkig stootte Annie haar bijtijds aan den arm.
Om halftwaalf werd er gescheld. Dat gebeurde wel meer, en de meisjes sloegen er geen acht op. Maar een oogenblik later kwam er een meisje uit de hoogste klas, dat had opengedaan, met een boodschap voor juffrouw Sanders. Er was iemand beneden die haar wilde spreken. Juffrouw Sanders ging heen.
Oogenblikkelijk ontstond er een vaag rumoer
| |
| |
in de klas, niet bepaald een lawaai, maar allen waren aan 't praten.
‘Wat heb jij uit de som?’
‘Geef me even je vloei.’
‘Zeg je me voor, als ik een beurt krijg?’
‘Wat zou er wezen?’
‘Mogelijk een boodschap van het stadhuis dat we een dag vacantie hebben!’
‘Vacantie?’ riep Loulou, boven alle anderen uit. ‘Wie spreekt daar van vacantie?’
‘Leve de vacantie!’ riep een stem uit de achterste bank.
Kleine Nette was met grappigen ernst op juffrouw Sanders' stoel gaan zitten. ‘Ho, ho! Bedaard wat!’ zei ze. ‘Tot de orde, meisjes!’ Ze had niet veel succes van haar vermaningen. Daarom nam ze een liniaaltje, dat op de voorste bank lag en gaf er een paar tikken mee op tafel.
Loulou vatte dat echter geheel anders op. Ze meende dat Nette zangles wou geven, en dat ze de maat sloeg, en opeens begon ze te zingen, eerst zacht, toen wat harder:
| |
| |
En de anderen vielen met halve stemmen mee in:
Als een vuist zou gr....’
Het laatste woord bestierf haar op de lippen. Nette vloog op haar plaats. De liniaal liet ze van schrik uit de hand vallen. Alleen Loulou, die met den rug naar de deur stond, zong nog heel bedaard het versje ten einde. Maar zij verstomde ook, toen ze zichzelve alleen hoorde.
Daar stond de juffrouw voor de klas met bevende lippen, doodsbleek. Ze bleef maar staan zonder iets te zeggen. Loulou boog het hoofd, en de meisjes sidderden. Dat was ook wel wat erg onbeschaamd geweest. En dat Loulou de juffrouw niet gezien had en nog názong!
Het was onnatuurlijk stil. Dat de juffrouw nu niets zei, niets, - geen woord!
In den hoek van de klas was een fonteintje. Op het tafeltje stond een glas. De juffrouw ging wat drinken.
Loulou keek schuins naar Dora met een somber gezicht. Was ze zóó driftig, dat ze niet spreken kon? Daar zou wat zwaaien!
| |
| |
Als ze maar niet weggejaagd werd of voor drie dagen naar huis gestuurd met een brief!
Het glas glipte juffrouw Sanders uit de hand en viel rinkelend stuk op het porselein.
Een van de meisjes, die vooraan zaten, sprong op om de scherven weg te ruimen; maar de juffrouw wees haar met een handbeweging, dat ze moest gaan zitten. Toon trad ze naar voren, en met een stem, die van ontroering trilde, begon ze: ‘Meisjes, ik heb jelui iets heel ernstigs te zeggen. Zooeven ontving ik een boodschap van mevrouw Boelen. Liesbet is vanmorgen, toen ze naar school wilde gaan, uitgegleden, en van de trap gevallen. Ze is ongelukkigerwijze op het achterhoofd neergekomen en heeft zich ernstig gekwetst. De dokter vindt haar toestand zeer bedenkelijk.’
De meisjes zaten verslagen. Dat was vreeselijk. Loulou barstte opeens in hevig snikken uit. O, hád ze maar straf gekregen, wás ze maar weggestuurd voor drie dagen! Alles was beter geweest dan dát!
Dora zat met een bleek gezichtje en zag stil voor zich uit.
‘En nu?’ vroeg ze bijna fluisterend. Ze was wit tot de lippen toe.
| |
| |
Het duurde een poosje voor de juffrouw in staat was te antwoorden.
‘We weten het niet,’ zei ze toen, ook zacht. ‘De dokter vreest voor een hersenschudding.’
Hersenschudding! De meisjes konden alleen het woord, maar ze rilden toch. Ze begrepen dat het iets heel ernstigs was.
't Was zoo stil in de klas, zoo'n droeve, pijnlijke stilte als in ziekenkamers heerscht. 't Was of allen den dood in de verte zagen.
Ze voelden het, dat Liesbet stervende was. Zou anders juffrouw Sanders schreiend voor de klas staan? Juffrouw Sanders, die zichzelve altijd zoo meester was?
‘Je kunt je boeken wel inpakken, en stil naar huis gaan,’ klonk het dof. ‘We zullen voor vanmorgen maar eindigen.’
Nu waren de meisjes vrij!
Op de teenen gingen ze de een na de andere het lokaal uit. In de gang klonk een gedempt gefluister.
Loulou zette haar hoed op. Haar oogen zagen er rood en behuild uit, en ze snikte nog na met kleine schokken en de tranen rolden haar nog uit de oogen, terwijl ze zich in haar mantel wurmde.
| |
| |
Ze trok hem verkeerd aan; ze merkte het niet. Toen de anderen er haar op attent maakten, veranderde ze het zwijgend.
Niemand lachte. Met een zwijgenden groet gingen de meesten naar huis.
Loulou en Jet stonden in de gang. Ze wachtten. Dora was er nog niet en Annie ook niet.
Jet ging eens kijken. Daar hing Dora krijtwit in haar plaats, het hoofd achterover. Juffrouw Sanders ondersteunde haar en legde haar languit op de bank.
Annie stond er bij. Ze had een druipnatte spons in de hand, die ze de juffrouw overreikte.
Juffrouw Sanders maakte Dora's jurk wat los en wiesch voorhoofd en slapen en ook de polsen.
Alle bloed was uit Dora's gezicht geweken, de armen hingen haar slap langs het lichaam.
Loulou was weggesneld naar de hoogste klas, waar de meisjes nog bezig waren. Daar had ze om eau-de-cologne gevraagd. Gelukkig had een van de meisjes wat bij zich.
Toen Loulou terugkwam, kwam Dora weer bij. Daar was weer wat kleur op de lippen, en het bloed keerde naar haar wangen terug. Ze keek heel vreemd, met slaperige, verwonderde oogen
| |
| |
van de een naar de andere. Juffrouw Sanders wiesch haar nu ook het voorhoofd met eau-de-cologne, en liet haar die ruiken.
‘Ga maar gauw de lucht in,’ zei ze vriendelijk, ‘dan zul je wel heelemaal opknappen.’
Het was niet de eerste maal dat Dora flauwviel, ze was een zwak meisje. Ze had het al een keer of vier gehad, en de anderen schrikten er in den regel meer van dan zijzelf.
Loulou gaf Dora een arm, Jet en Annie volgden. Zoo gingen ze met haar viertjes op weg naar Liesbets huis.
Betje, het dienstmeisje, deed open. Ze zag er ontdaan en behuild uit. Ze vertelde dat Liesbet 's morgens over een blaadje was uitgegleden en dat ze onderaan de trap gevonden was, doodsbleek, zonder een teeken van leven. Mevrouw Boelen en zij hadden haar toen samen naar boven gedragen en op het bed gelegd. Betje was naar den dokter gevlogen, die gelukkig thuis was. De dokter was er den heelen morgen gebleven. Hij was er nu nog.
‘Kunnen we Liesbet niet even zien?’ had Loulou gevraagd.
‘Neen, volstrekt niet,’ zei Betje, ‘de professor
| |
| |
is er nu ook, en er mag niemand toegelaten worden.’
Betje ging naar boven en Loulou trok voorzichtig de deur dicht.
Toen Loulou en Dora na een uurtje kwamen hooren, was Liesbet al overleden.
|
|