| |
| |
| |
V.
Nette of Liesbet.
Het was op straat een geharrewar van stemmen.
De school was uit; maar de meeste meisjes waren blijven wachten.
Loulou en Jet en Annie wachtten op Dora, die nog eens overal zoeken mocht, anderen liepen heen en weer, druk sprekend en gesticuleerend.
‘Ze geven Liesbet de schuld,’ zei Annie.
‘Ze zijn niet wijs!’ riep Loulou, duidelijk genoeg om door het clubje voorbijloopende meisjes gehoord te worden.
Eén uit de club kwam naar voren: ‘Wie zijn niet wijs, als ik vragen mag?’
‘Wel, jullie niet, - en voor de rest ieder die zoo gek is, Liesbet te verdenken.’
‘Omdat ze van jullie “Plataanblad” is?’ zei Nelly, die het voor haar partij had opgenomen. ‘En als er sprake is van gek, dan zijn jullie dat. Want het is nogal duidelijk waarom Liesbet het album genomen en weggemaakt heeft. Natuurlijk omdat ze met Dora kwaad is en het haar niet gunde!’
Triumfeerend wou Nelly heengaan, maar Lou- | |
| |
lou hield haar tegen. ‘Mag ik ook wat zeggen?’ vroeg ze. ‘Jullie Nette heeft het. - Als ze geen schuld heeft, waarom zit ze dan onafgebroken tranen met tuiten te huilen? En waarom heeft ze niet dadelijk gezegd, dat ze ook in het lokaal is geweest?’
Het werd Nelly een beetje benauwd; ze vond het 't verstandigst, die vraag onbeantwoord te laten. ‘Zeg me liever, waarom Liesbet zelf erkende, dat Nette het niet gedaan heeft?’
‘Omdat ze zoo iets onmogelijk kon denken,’ zei Loulou, ‘daarvoor is ze zelf veel te goed.’
‘Wil ik het je zeggen?’ Nelly sprak hoog, en toen niemand iets zei, ging ze voort, en haar stem klonk moedwillig: ‘Omdat Liesbet het zelf gedaan heeft!’
Loulou was haar bijna aangevlogen. Ze scheen op het punt een uitval met haar schooltasch te doen, en waarschijnlijk zou ze het ook gedaan hebben, als niet opeens een dame naar haar toe was gekomen, met de vraag of ze ook wist waar Emmie Reeling bleef.
Loulou was nog te veel onder den indruk om iets te zeggen. Verwezen zag ze de dame aan.
Jet lichtte haar in. Emmie Reeling zat een klas
| |
| |
hooger dan zij, en nu had juist dien morgen Emmie's klas een uur vroeger vrij gekregen, omdat de gymnastiekjuffrouw ziek was.
De dame bedankte; zoo, dan zou Emmie zeker al thuis zijn. En toen ging ze heen.
Loulou's woede was een beetje bekoeld; nu ze niet onmiddellijk uiting aan haar drift had kunnen geven, verlangde ze er ook niet meer naar.
De andere meisjes, Nelly incluis, waren langzaam voortgeloopen.
Sommigen van haar gingen naar huis. Wie nog even blijven kon, bleef. Maar het duurde lang.
Om halfeen stonden ze nog aan de deur. Toen werd de breede schooldeur driftig geopend, en Dora kwam naar buiten vliegen.
‘Is het terecht?’ vroeg Loulou.
Dora schudde het hoofd.
‘Heeft Nette niet bekend?’
‘Nette is evenmin schuldig als jij en ik,’ zei Dora ernstig.
Toen begon ze te vertellen.
De juffrouw had Nette terdeeg onderhanden genomen. Nette was eerst gaan huilen, en had niets willen zeggen. Maar toen de juffrouw haar vroeg, waarom ze niet dadelijk bekend had, had
| |
| |
ze onder tranen verteld, dat ze op de trap het gouden sleuteltje gevonden had.
‘En waarom heeft ze het toen niet aan jou gegeven?’ vroeg Loulou ongeloovig.
‘Dat was het juist. Ze was er mee naar binnen gegaan en had het album willen krijgen, om het versje te lezen, dat jij er in hadt geschreven. Ze had ook aan Liesbet gevraagd, of die het lezen wou, maar Liesbet had niet gewild.’
‘Natuurlijk niet!’ zei Loulou, ‘daar had ze gelijk in.’
‘Nu, toen Nette het album wou krijgen, om het versje te lezen, wás het al weg.’
Dat hadden de meisjes niet verwacht.
‘Liesbet heeft het ook gezegd, dat het weg was toen Nette er naar zocht!’
‘Zoo!’ Loulou was er stil van geworden.
Ze liep gauw op Nette toe, die juist de school uitkwam.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze, ‘maar omdat je zoo huilde, en niet zeggen wou dat je in de klas was geweest, dacht ik...’
Nette's gezichtje vertoonde nu geen spoor van droefheid meer. Haar wangen gloeiden nog wel, maar haar oogen lachten vroolijk, zoo blij was
| |
| |
ze, dat het lastige en pijnlijke onderhoud voorbij was.
‘Och, ik begrijp het wel, je moest ook wel denken, dat ik het had. Had ik maar dadelijk gezegd dat ik het album had willen inzien, maar daar schaamde ik me voor.’
‘En Liesbet?’ vroeg Loulou opeens. ‘Waar is Liesbet nu?’
Nette haalde de schouders op. ‘Liesbet is nog boven,’ zei ze.
‘Hoe kwam Liesbet eigenlijk aan dat sleuteltje?’ vroeg Annie.
‘Liesbet had het niet, ik heb het zeker laten vallen,’ zei Nette; ‘ik was zoo ontsteld dat het album weg was, dat ik er verder niet op gelet heb.’
Nu nam Nette afscheid, blij dat ze in vrede kon heengaan, en dat de meisjes nu wisten, dat zij aan het verdwijnen van het album geen schuld had.
‘Begrijp je er nu nog iets van?’ vroeg Loulou.
Dora schudde het hoofd. ‘Niets, niet het minste,’ zei ze, ‘het spijt me, dat dat alles net op mijn verjaardag gebeurt.’
‘Zullen we nu ook maar niet heengaan?’ vroeg Annie.
| |
| |
Dora aarzelde. ‘Ik zou Liesbet nog graag even zeggen dat ik háár niet verdacht heb,’ zei ze.
‘Het is wel vreemd, dat Liesbet nu alleen in het lokaal is geweest,’ zei Annie in gedachten; ‘maar,’ - viel ze zichzelve dadelijk in de rede - ‘zij kan het niet gedaan hebben.’
‘Neen, onmogelijk!’ zeiden Jet en Loulou tegelijk.
Nu ging de schooldeur voor de derde maal open, en nu traden juffrouw Sanders en Liesbet er uit.
Liesbet zag er opgewonden uit, twee warmroode plekjes had ze op de wangen, en ze scheen erg gehaast. Ze zag de meisjes wel maar ze wou ze ontloopen. Ze ging tenminste juist den tegenovergestelden kant op.
Maar Dora liet haar niet ontsnappen. Op een draf liep ze Liesbet achterop. Hijgend had ze haar eindelijk ingehaald.
‘O, Bettie, Bettie!’ riep ze, ‘hoor toch eens, hoor toch eens,’ en toen Bettie stilhield en haar verwonderd en min of meer uit de hoogte aanzag: ‘Ik wou je even zeggen, en de anderen allemaal ook, - we willen je zeggen, dat we er niets van gelooven dat jij het gedaan hebt, al denkt iedereen het ook en al was je ook honderdmaal alleen in het lokaal!’
| |
[pagina t.o. 100]
[p. t.o. 100] | |
het album van dora jemelle. ii.
| |
| |
Dora sprak zoo rad, dat het moeilijk te volgen was, maar Liesbet begreep haar toch. Een oogenblik bleef ze Dora strak aanzien, toen vroeg ze: ‘Zeg, Dora, ben jij in het vrije kwartier niet nog even in de klas geweest?’
Dora schudde het hoofd; neen, ze had den heelen tijd met de meisjes gewandeld.
‘O, ik dacht het. Zie je, de juffrouw vroeg of er buiten Nette soms nog iemand in het lokaal geweest was. En toen ik ja zei, scheen ze me niet te gelooven, en vroeg ze waarom ik dat dan niet al veel vroeger gezegd had.’
‘En waarom heb je dat dan niet gedaan?’ vroeg Dora.
‘Wel, ik dacht dat jij het zelf was. - Weet je,’ Liesbet kreeg een kleur, en ze begon zachter te spreken, ‘ik dacht, dat jij binnenkwam om me te vragen of ik weer goed wou worden. Ik stond met mijn gezicht naar het raam, en zoo bleef ik staan. Maar je kwam niet. Ik hoorde je naar je plaats gaan, - ten minste ik dacht dat jij het was, en toen bleef ik staan tot ik de voetstappen weer weg hoorde gaan, de gang in.’
‘Wie mag het toch geweest zijn?’ vroeg Dora.
Maar ze had den tijd niet er lang over te
| |
| |
denken, want opeens zag ze, dat Liesbet de tranen over de wangen rolden.
‘Bettie, Bettie!’ troostte ze. Ze nam Liesbets hand in de hare en streelde die. Maar nu begon Liesbet nog veel erger te schreien.
‘Nu denkt de juffrouw zeker, dat ik het gedaan heb, en alle meisjes denken het ook. Ik vind het zoo vreeselijk.’
‘Alle meisjes?’ vroeg Dottie vriendelijk. En toen kwamen ze met haar vieren, Dottie en Annie en Jet en Loulou, en toen verzekerden ze haar nog eens plechtig, dat ze Liesbet geen oogenblik verdacht hadden.
‘Is het nu weer goed?’ vroeg Dora, en toen Liesbet haar door haar tranen toelachte: ‘en ga je nu meteen mee naar huis? Moe zal het prettig vinden. Jij hoort er ook bij als ik jarig ben.’
Neen, dat wou Liesbet niet. Dora's moeder had er niet op gerekend en haar eigen moeder wist het ook niet.
‘Maar je komt toch vanmiddag?’ had Dora gevleid. ‘Als je vanmiddag niet komen wilt, dan gelooven we ook niet dat alles weer in orde is.’
‘Zou je Moe het goedvinden?’
‘Ja, natuurlijk, Moe vindt het juist heel prettig!’
| |
| |
had Dora geroepen, en zoo waren ze van elkaar gegaan.
|
|