Goede kameraadjes
(1908)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 79]
| |
Dora en Loulou en Jet en Annie, die hadden met haar vijven een kransje. Eens in de week kwamen ze bij elkaar, altijd Vrijdags, en bovendien gingen ze iederen Woensdag- en Zaterdagmiddag samen wandelen. Ze hadden een mooien naam voor het kransje bedacht. Het moest iets zijn, dat vijf en toch één was. Toen hadden ze het ‘'t Plataanblad’ gedoopt. Nu, zoo'n plataanblad is handvormig ingesneden; het lijkt vijf bladen en het is er maar één. Dat was het mooie. Ze hadden het zelf prachtig gevonden, en alle leden van ‘'t Plataanblad’ waren er erg mee ingenomen. ‘'t Plataanblad’ had ruim een jaar bestaan, toen er voor het eerst ruzie kwam. Er was wel eens meer gekibbeld, maar alles was dan toch weer in orde gekomen. Maar den laatsten keer - Het was op een Zaterdagmiddag en er zou een kolossale wandeltocht plaats hebben. De meisjes hadden zich voorgesteld minstens het Kalfje om te gaan, - nu, dat is zoowat drie uur loopen. Om één uur zouden ze al bij elkaar komen. En om één uur stonden dan ook Jet en Loulou | |
[pagina 80]
| |
en Annie en Dora up de afgesproken plaats, - het Leidscheplein. Ze wachtten op Liesbet. Het werd twee, drie, vier minuten over eenen, niemand kwam. Om vijf minuten over eenen fronste Loulou het voorhoofd. Waar bleef ze nu toch! ‘Liesbet komt nogal eens te laat,’ zei Annie. En Jet zei: ‘Ja, haast altijd!’ ‘Ik kan me eigenlijk niet herinneren, dat ze ooit op tijd is geweest,’ meende Loulou na lang bedenken. ‘Als ze nu nog gauw komt, zegt dan maar niets,’ ried Dora, die nogal gematigd was. ‘Ik zou niet weten waarom niet,’ zei Louise, ‘jij bent altijd maar bang, dat je iemand, en vooral háár, boos maakt. Zij zegt het ons net zoo goed, als ze wat tegen ons heeft!’ Om tien minuten over eenen was Liesbet er nog niet. ‘Willen we maar gaan?’ vroegen Annie en Jet, - ‘ze zegt altijd, dat we maar liever niet moeten wachten, als ze niet komt, want dat ze dan niet kán.’ ‘Och, komen doet ze altijd, laten we wachten tot kwart over eenen, en als ze er dan niet is, maar gaan!’ | |
[pagina 81]
| |
Dat voorstel vond bijval. De meisjes gingen voor een grooten manufactuurwinkel kijken, of ten minste ze hielden zich zoo, want in werkelijkheid letten ze geen oogenblik op de gemaakte kleeren of de zijden stoffen, al waren die ook nog zoo mooi. Ze keken maar voor zich uit, de Baangracht op, naar den kant vanwaar Liesbet zou komen. Eindelijk was het kwart. Ze zagen het op de torenklok van het politiebureau, en op de klok van de kiosk. ‘Nu,’ zei Loulou, ‘laten we nu maar gaan. Ze heeft gezegd: “Kom ik niet, dan kan ik niet, wacht maar niet op me.” - Hebben jullie dat ook niet gehoord?’ Ja, dat hadden ze; en een vorigen keer was ze ook eens weggebleven, omdat toen een tante van haar plotseling overgekomen was. Ze waren het allen met Loulou eens, behalve Dora, die nog aarzelde. ‘Mééstal komt ze toch,’ pleitte ze; ‘ze is in het geheel nog maar ééns weggebleven.’ ‘En als ze het nu voor den tweeden keer doet, dan is onze middag bedorven. Nu, goed, laten we dan nog een half uur wachten, laten we, wat mij | |
[pagina 82]
| |
betreft, hier den heelen middag blijven staan, als ik het maar weet!’ ‘Ik vind het ook,’ zei Annie, ‘afspraak is afspraak.’ ‘We hebben eerst gezegd, dat we tot kwart over eenen wachten zouden, en dan gaan. Het is nu zoo laat, laten we nu ook gaan!’ ‘Ja,’ stemde Jet toe, ‘dat is billijk.’ Dora kon er ook niets tegen zeggen. ‘Vooruit dan maar!’ commandeerde Loulou, - en daar zette de stoet zich in beweging. Dora wierp nog een laatsten blik op de Baangracht, - tevergeefs. Toen, opeens, juist toen ze het hoofd weer wou omwenden, zag ze in de verte een meisjesgestalte, die in allerijl kwam aanhollen. ‘Loop jullie maar door, jongens!’ zei ze, en het klonk blij, ‘daar komt Liesbet nog aan, je heeft niet op te houden, we halen jullie wel in!’ ‘In orde!’ riep Loulou, en in flinken pas bleven de meisjes voortgaan. Het viel Dora niet mee; Liesbet was nog een heel eind achter. En ze scheen volstrekt geen moeite te doen om haar schade in te halen. Ze liep langzaam, niet eens hard meer, neen, letterlijk | |
[pagina 83]
| |
langzaam liep ze. Het scheen of ze het er expres om deed! Dora was haar eerst tegemoet geloopen. Nu bleef ze staan, ze wuifde alleen met de hand, dat Liesbet toch komen zou. Ze voelde zich boos worden. Wat was dat nu voor een manier van doen! Eerst twintig minuten te laat komen, en dan nog met het kalmste gezicht van de wereld te komen aanwandelen! ‘Kom toch!’ riep ze met een gemaakt lachje haar naderend vriendinnetje toe. ‘Jawel!’ zei die, en, terwijl ze naast Dora voortliep: ‘Wat is het warm, hè, ik bezwijk half!’ ‘Stap toch wat aan,’ zei Dora weer, die zich meer opwond naarmate ze zich achter voelde komen bij Loulou en de anderen. ‘Stap toch wat aan, het is al zoo laat!’ ‘Je bent engelen, dat je gewacht hebt,’ zei Liesbet, ‘maar ik kán zoo hard niet loopen. Ik kan er niets aan doen, dat ik zoo laat ben.’ ‘Neen, dat begrijp ik wel, je kunt het nooit helpen!’ viel Dora haar bits in de rede. ‘Nu, hoe komt het dan?’ vroeg ze wat vriendelijker. ‘Och neen, als je het toch vooruit al begrijpt, | |
[pagina 84]
| |
is het ook niet noodig, dat ik het je vertel,’ zei Liesbet, die nu ook kwaad werd. ‘Je weet het immers toch al?’ ‘Laten we nu maar niet kibbelen!’ - Dora had er spijt van dat ze zelf begonnen was. ‘Het was niet aardig van me, om het te zeggen; maar je komt ook altijd zóó laat!’ ‘Ja, houd dáár nu maar eens eenmaal mee op. Wacht, of wacht niet, maar maal er niet zoolang over. - Natuurlijk vind ik het heel aardig als jullie op me wacht, maar als ik het den heelen middag hooren moet, gaat de aardigheid er wel een beetje af. - Gaat dan liever door als het jullie verveelt. Dat is me veel liever!’ ‘Wáren we maar doorgegaan, dat was mij ook liever geweest,’ barstte Dora uit. ‘O, adieu, ik zal je niet langer hinderen!’ had Liesbet gezegd, - tegelijk had ze zich omgekeerd, en was verdwenen. Toen Dora op het Leidscheplein kwam, stonden de anderen er nog, ze hadden tóch gewacht. ‘Waar is Liesbet nu?’ hadden ze gevraagd. Dora had er niet veel op geantwoord, maar ze hadden het wel zoo'n beetje begrepen, en waren er niet op doorgegaan. | |
[pagina 85]
| |
Het was een nare tocht geweest, allermeest voor Dora, die zich schuldig voelde. Het speet haar het meest, dat ze Liesbet niet eens gelegenheid gegeven had, zich te verontschuldigen over haar laatkomen. Maar er was nu niets meer aan te doen.
Nu was er zoowat een maand verloopen. Jet en Annie en Loulou hadden wel getracht, Dora en Liesbet met elkaar te verzoenen, maar het was haar niet gelukt. Toen het tegen Dora's verjaardag liep, had Loulou het nog eens geprobeerd. ‘Doe mee aan het cadeau, en feliciteer haar en laat het goed zijn,’ had ze tegen Liesbet gezegd. Maar die had niet gewild. ‘Het zou den schijn hebben, of het me zoo speet, dat ik niet op de partij mocht komen,’ had ze gezegd. ‘En bovendien, als jullie ons zoo graag bij elkaar hebt, doe dan bij Dora maar moeite, dat is wel zoo goed!’ En daarbij was het gebleven. |
|