| |
| |
[pagina t.o. 69]
[p. t.o. 69] | |
het album van dora jemelle. i.
| |
| |
| |
Het album van Dora Jemelle.
I.
Het album.
Er was iets bijzonders te doen in de vijfde klas; dat kon iedereen wel zien.
Het was nog voor schooltijd.
Drie meisjes stonden bij elkaar, de hoofden gebogen over iets, dat heel mooi scheen te zijn.
‘Mogen we óók eens zien?’ vroeg een der anderen, die haar boezelaar voordeden, boeken klaarlegden, en andere voorbereidende maatregelen namen om zoo straks de les te beginnen.
‘Zeker!’ zei Annie.
‘Komt maar hier!’ zei Jet.
Loulou, de middelste, zei niets. Ze hield een
| |
| |
kostbaar book in de hand, dat heelemaal in vloeipapier gewikkeld was.
‘Is Doortje er nog niet?’ vroeg ze.
‘Neen, neen!’ zeiden de anderen; ‘toe, laat nu gauw zien!’
Toen spreidde Loulou heel voorzichtig het vloeipapier op een tafeltje uit en legde er het witte boek op.
Het was een album in celluloïd band. Poëzie was er met gouden letters in gegraveerd, en onderaan was als eenige versiering een Aäronskelk geteekend.
‘Beeldig!’ zeiden de meisjes eenstemmig.
‘En zie je wel,’ zei Annie, ‘er is een slot op!’
‘Hier is het sleuteltje,’ en Jet stak het zoo triomfantelijk in de hoogte, alsof het de sleutel van een of ander tooverpaleis was geweest.
Een gouden sleuteltje, een album, dat wel ivoor leek en goud op snee, - de meisjes waren een en al bewondering.
‘Ik wou dat ik er in mocht schrijven!’ zei een heel kleintje, ‘gisteren heb ik nog een vijf voor schrijven gehad!’
Een vijf was het hoogste cijfer dat behaald kon worden.
| |
| |
Uit den anderen hoek van de klas klonk een kort, luid lachje, dat dadelijk ophield, toen het clubje opkeek.
‘Heeft Liesbet ook meegedaan?’ klonk het fluisterend.
Loulou schudde het hoofd met een donker gezichtje. ‘Ze wou niet,’ zei ze ook zachtjes.
Opeens ging er in de klas een hoera op. Dora Jemelle, de jarige, kwam binnen.
De drie boezemvriendinnen, Loulou, Jet en Annie, kwamen haar het eerst tegemoet, vlogen haar om den hals en zoenden en feliciteerden haar met zooveel hartelijkheid, dat Doortje vrij verfomfaaid er onder vandaan kwam.
‘En hier,’ zei Annie, terwijl ze haar het album aanbood, ‘van ons drieën!’
‘Dank je wel!’ wou Dora zeggen, maar ze had er nauwelijks tijd voor, want ze werd nu van alle zijden bestormd door de andere meisjes. Bij verjaardagen voelen de meesten zich wat hartelijker jegens hun naasten gestemd dan anders. Het scheen dan nu ook wel, of Dora Jemelle louter vriendinnen op de wereld had.
Alleen Liesbet bleef kalm waar ze was. Ze zat niet, ze stond flink rechtop, het hoofd nog wat
| |
| |
hooger dan anders, den neus min of meer opgetrokken. Ze scheen opgewekt, tevreden. Zacht neuriede ze een wijsje terwijl ze letter voor letter haar schrift monsterde. Het gezicht van haar eigen schrift scheen haar goed te doen, die letters stonden flink en fier, niet peuterig netjes, maar ze dorsten zich laten zien.
Een paar meisjes zochten haar plaatsen op. Nette, het kleine ding, dat zoo pas haar wensch te kennen had gegeven om ook in het album te schrijven op grond van haar ‘vijf,’ nam ook plaats. Ze zat naast Liesbet.
‘Mag ik even mijn thema met die van jou vergelijken?’ vroeg ze.
Liesbet legde, zonder iets te zeggen, het schrift voor haar neer. Ze was het gewoon, dat de kleintjes van haar afschreven, of hun fouten verbeterden, - ‘vergeleken,’ zooals ze zeiden.
‘Ben je nog niet goed met Doortje?’ vroeg Nette onder het ‘vergelijken’.
Liesbet neuriede vroolijk voort, alleen haar lippen waren vreemd saamgeknepen, heel vreemd voor iemand die vroolijk is.
Elk ander dan Nette, de kleine, domme Nette, zou hebben gevoeld wat er in Liesbet omging en
| |
| |
gezwegen hebben. Maar Nette had in het minst geen tact, en ze herhaalde haar vraag.
‘Hè?’ klonk het nu, zoo ondubbelzinnig boos en kregel, dat zelfs Nette er van schrok.
‘Ze hebben Dora een album gegeven,’ zei Nette nu, ‘wàt een beeldig! Annie en Jet hebben er al in geschreven, en Loulou ook, die heeft er zelf een vers in gemaakt; maar ze wil niet, dat we het allemaal lezen. Flauw, hè?’
Liesbet nam niet de minste notitie van Nette's gesnap. En Nette zweeg; er vielen ook zooveel fouten te verbeteren vóór de juffrouw kwam, ze had werkelijk al haar aandacht wel noodig bij 't werk.
Dora was verrukt over Loulou's vers. Zoo iets moois had ze nog nooit gelezen. Fluisterend las ze het gedicht aan enkele intiemen voor.
Loulou had er succes van. Ieder vond het even prachtig. En het was ook mooi!
‘Was ik Vondel, Beets of Huygens,
Was ik Rembrandt of Jan Steen,
'k Maakte verzen, teekeningen,
Voor u, Dora, meer dan één!
| |
| |
Was 'k Apollo, dra bezong ik,
Lieve, u met grooten lof,
'k Had daartoe, naar ge kunt gissen,
Door uw daden zeer veel stof.
Maar ik ben geen dichteresse,
Om mijn schildren niet bekend,
Evenmin ben ik een zangster. -
Met hetgeen ik nu ga schrijven
Wel, dan bied ik je de wenschen
Zóó was het gedicht, zóó stond het met sierlijke letters op het eerste blaadje van Dora's album. Geen wonder, dat ieder het prees. Wat een aanhef ook, wat een prachtig begin! Het had Louise van der Stadt heel wat moeite gekost, zooveel dichters van naam bij elkaar te krijgen, en ze had ze door elkaar genomen, onverschillig van welke eeuw.
De schilders had ze uit het meest beroemde tijdperk gekozen; ik geloof trouwens niet dat ze geheel op de hoogte was van de moderne meesters.
En dan die overgang, die bescheiden overgang:
| |
| |
‘Maar ik ben geen dichteresse,’
die was ook mooi. Alleen Annie had zich een kleine aanmerking veroorloofd. Had het niet den schijn of ze in dien tweeden regel van het derde couplet, in:
‘Om mijn schildren niet bekend,’
had willen zeggen, dat ze wel aardig wat aan schilderen deed, maar dat dit niet wereldkundig was?
Loulou moest toegeven, dat dit er werkelijk uit gelezen kon worden; maar iedereen wist wel, dat zij, Loulou, totaal niet schilderen kon, dat ze zelfs nog nooit een penseel in handen gehad had, dus met een beetje welwillendheid zou men wel begrijpen, dat er niet de minste snoeverij in lag. ‘Zie je,’ had ze vertrouwelijk tegen Annie gezegd, ‘het is nu wel niet in den haak, maar wat had ik anders moeten schrijven? Het moet toch rijmen!’
‘Ja, natuurlijk, rijmen moet het!’ Dat had Annie ook wel begrepen, anders was het geen vers, en zoo was het dus maar gebleven.
Opeens werd het stil in de klasse. De leerlingen zetten zich. De mondjes gingen dicht, de boeken
| |
| |
open; de lach verdween van de gezichten om voor een schijn van ernst plaats te maken; - de juffrouw kwam binnen.
Een lange dame, met blond gescheiden haar, glad langs het voorhoofd gekamd, een lang, bleek gezicht met een paar fijne rimpeltjes bij de ooghoeken. Een paar heldere oogen zagen de klas een oogenblik rustig aan, toen klonk het minder stroef dan anders tot het voorste meisje: ‘Is er iets bijzonders vandaag?’
Het meisje bloosde, lachte, keerde zich toen half om in Dora's richting en zei: ‘Dora is jarig!’
Nu lachte de juffrouw. ‘Dora Jemelle, - wel!’ Het was te zien, dat ze het meisje genegen was. Vriendelijker dan men van haar verwacht zou hebben, trad ze op de jarige toe: ‘Wel, Dora, ik feliciteer je. Ik wensch je een heel gelukkig jaar, hoor!’ Er bleef altijd iets stijfs in de bewegingen van juffrouw Sanders, hoe goed ze het ook meende, - en ze meende het goed; daardoor klonk het minder hartelijk.
Dora was een beetje verlegen; ze was het niet gewoon, van de juffrouw een hand te krijgen. Ze kreeg er een kleur van. Maar ze hield van de juffrouw en ze had er behoefte aan, iets vriende- | |
| |
lijks terug te doen. ‘Wilt u alstublieft ook in mijn album schrijven?’ vroeg ze, en tegelijk kreeg ze het album voor den dag.
‘Heel graag, Dora,’ klonk het nu, ‘het is een prachtig album, meid! - Nu, bij gelegenheid moet je het me maar eens geven!’
Juffrouw Sanders ging op den stoel voor de klas zitten. Dat was het sein tot beginnen.
Rekenen was aan de orde. En ieder op de beurt las een som op.
Er was niet zooveel aandacht bij het werk als anders. Van tijd tot tijd zagen Loulou of Jet of Annie eens om en knikten Dora toe en dan knikte Dora lachend terug.
Maar toch, hoewel ze telkens voor ieder een vriendelijken knik en een lach had, - hoewel ze mooier cadeautjes had gekregen dan ze had durven hopen, - toch was Dora niet zoo vroolijk en opgewekt als anders, zelfs wanneer ze niet jarig was.
Toen de les echt goed begonnen was, en alle leerlingen er bij en aan het werk waren, zat zij met de lei vóór zich op tafel, en in plaats van te werken en het vijftal opgegeven sommen te maken, krabbelde ze doelloos met haar griffel op de lei, en deed niets.
| |
| |
Ze tuurde voor zich uit naar een plaats bij het raam, naar een lange blonde vlecht, die tusschen een paar kloeke, haast al te kloeke meisjesschouders, lijnrecht naar beneden viel.
Het blonde hoofd op de voorste bank verroerde zich niet; kalm, doodkalm zag het, even gebogen, op de lei vóór zich, die zonder overijling met cijfers en berekeningen beschreven werd.
Dora volgde de hand, die zoo rustig, regelmatig voortschreef. Hoe kón Liesbet werken of er niets gebeurd was; had ze dan ook niet, als zij, spijt van wat er tusschen haar beiden voorgevallen was? Dacht ze dan ook niet aan andere jaren, toen ze vriendinnen waren, en toen een van beider verjaardag voor alle twee een heerlijke feestdag was?
|
|