| |
| |
| |
III.
Een drukke dag.
Donderdagavond stond de advertentie, tot groot genoegen van de heele familie, in de courant.
Mies bracht het blad jubelend boven, en allen vielen er op aan.
Eerst werd er met teleurstelling geconstateerd, dat de advertentie er niet in stond. Toen ontdekte Mies haar aan den voet van een kolom. Triomfantelijk las ze haar voor, en met onverdeelde aandacht zagen de anderen over haar schouder mee in het blad.
‘Nu zul je morgen een geloop hebben,’ zei Elly.
‘Hemel, ja!’ Jet schrikte er van. ‘En morgen is het nogal Vrijdag, en ik heb den heelen dag werk.’
‘Nu, dan zal ik ze wel ontvangen, ik kan je toch niet helpen, ik heb den heelen dag werk aan de jurk van Mies.’ -
Den volgenden morgen zat Elly, keurig gekleed, in de voorkamer te naaien.
‘Wat jammer, dat ik naar school moet,’ zei Mies, ‘ik zou er zoo graag bij zijn.’
‘Kom, malle meid, het is geen féést,’ zei Jet; maar ze stelde er toch een levendig belang in.
Ze had een splinterschoon boezelaar klaargelegd, dat ze elken keer in dolle haast aandeed, zoodra er gescheld werd. En dat gebeurde dikwijls, want het was Vrijdag.
| |
| |
Als een haas vloog ze telkens naar de bel. Maar er kwam niemand.
Toen Mies om twaalf uur thuis kwam, was ze erg teleurgesteld. ‘Ik hoop, dat ze nu maar komen, dan zie ik ze meteen.’
Maar het gebeurde niet.
‘Ze wachten zeker op het visite-uur,’ zei Elly, ‘dat geeft zoo'n bezoek ook een vriendelijk karakter.’
En werkelijk, om halfdrie werd er gescheld. Het schoone boezelaar ging weer voor; Jet deed open.
‘Hemel, wat een oude!’ riep ze, ‘ze loopt op krukken!’ -
Elly lachte; neen, dat was te dol, een half meisje op krukken! Jet had zeker verkeerd gezien.
Toch zette ze zich in postuur.
Maar ze hoorde het al; 't was tante Fietje.
Tante Fietje was eigenlijk geen tante, maar een grappig oud wijfje, dat al bij de grootmoeder der Berewoudjes genaaid had; en vroeger telkens één dag in de week kwam om wat te stoppen of te verstellen.
Ze had haar leven lang gesukkeld. Als jonge vrouw was ze al in het Bestedelingenhuis geweest; ze kon voor zichzelf niet zorgen; een beroerte had haar halflam gemaakt. Later was ze in het Bestjeshuis gekomen. Ze was wel wat beter geworden langzamerhand maar moest toch nog op krukken blijven loopen.
‘Wel, tante Fietje, dat is aardig, dat u ons eens komt opzoeken. Gaat u toch zitten!’
Het kleine vrouwtje had haar krukken in de gang laten staan; binnen in de kamer ging het wel.
Ze was gaan zitten en deed eerst niets dan met het hoofd knikken en van Jet naar Elly zien.
‘Wel, wel!’ zei ze toen, ‘hoe gaat het? Ik kwam uwe nog reis opzoeken, kinderen. Wat ziet uwe der prachtig uit, Jet. Wat een wangen!’
Jet lachte.
| |
| |
Pop kwam schuchter uit haar hoekje voor den dag.
‘En is dat nou Mies?’
‘Neen, die ziet er anders uit, zij is de jongste.’
Tante Fietje pakte Pops handje en sloeg er haar beide nog mollige handen omheen.
Toen viel haar oog op de zwarte polsjes met stalen kraaltjes. ‘Weet u nog wel, Elly, wie die gebreid heeft?’
‘Ja,’ zei Elly, ‘ik vond het toen een heel werk. Maar doet u dien doek toch af, u blijft toch nog even?’
‘Nou, effetjes dan!’ zei het bestje, en ze deed den ouden palmdoek af en vouwde hem voorzichtig op.
Pop gaf haar een voetkussen en ze ging zitten, heel op haar gemak. Even trok ze de schouders naar voren, alsof ze zich van plezier verkneukelde, dat ze daar zoo lekker gezelligjes zat, toen keek ze bedaard de kamer eens rond.
‘Nu, ik ga heen, hoor tante,’ zei Jet, ‘ik moet aan het werk, 'k heb het heel druk!’
‘Ze heeft het druk!’ lachte het wijfje, alsof Jet een klein kind was, dat over spelen sprak.
‘Gerust, er is geen meid,’ zei Jet en weg was ze.
Elly had haar werk weer opgenomen. Pop had haar leunstoeltje voor den dag gehaald en het tegenover tante Fietje gezet. Nu zat ze met de pop op haar schoot naar het genoeglijke oude vrouwtje te kijken.
‘Gaat het nogal, tegenwoordig?’ vroeg Elly om iets te zeggen.
‘In het Huis, bedoelt u? Och, wat zal ik uwe daarvan zeggen. We hebben het er goed, maar er zijn toch wel eens dingen die een mensch liever anders heeft. - Weet u waar de meesten niet tegen kunnen? Tegen dat vroege opstaan. Eén dag in de week moeten we om vijf uur op, om aardappelen te schillen, en de mannetjes, die moeten ook op om ze ons te brengen.
‘Nou, die mannetjes, die mopperen en die brommen
| |
| |
dan dikwijls zóó, dat ik er wel eens expres naar ga luisteren. - Dan bennen ze kwaad, ziet u; och, 't zijn oude menschen. Maar ik zeg, 't is gelukkig als je 't doen kan, zeg ik, en dat is ook zoo.’
‘Hoe oud bent u nu, tante?’
‘Ik ben tachtig; ja, maar ik ben de oudste niet. Of je kan ook zeggen: wél de oudste, want ik ben het langste in 't gesticht. Ik ben er nu vijftig jaar in.’
‘Vijftig jaar?’
‘Ja,’ - tante Fietje knikte, het was te zien, dat ze er trotsch op was. ‘Met het bestedelingenhuis dan mee, ziet u. Ik heb toen nog een brief geschreven aan de heeren Regenten en aan de Mevrouwen, een mooien brief, om ze te bedanken, ziet u, en waarin ik het ze meteen vertelde; maar ik heb er niets op teruggehoord. - Ja ze hebben me wel gefeliciteerd, dat wel, maar ik had gehoopt - ik had nog gedacht...’
‘Dat ze zouden trakteeren?’ ried Elly.
‘Ja, - zoo iets, ziet u.’
Elly moest heel even lachen bij het idee, dat ze iemand, die ze vijftig jaar hadden onderhouden, ook nog een geschenk zouden aanbieden! Maar ze vond toch ook, om zoo'n menschje te pleizieren, dat ze haar met een kleinigheid wel hadden kunnen blij maken.
‘Neen, daar is toen niets van gekomen,’ ging het oudje als in zichzelf voort. ‘Maar weet u, waar ik trotsch op ben? - Ik ben er vijftig jaar in en nooit voor de heeren geweest.’
Elly begreep niet goed, ze keek tante Fietje vragend aan.
‘Voor ondeugendheid, ziet u; ik heb altijd goed opgepast!’
‘Wat doen ze dan wel eens voor slechts?’
‘O, ze komen te laat thuis; dat zijn meest de mannetjes. - Maar de vrouwtjes, die krijgen ook wel eens straf. Dan hebben ze een strook aan haar boezelaar;
| |
| |
één had er eens een schortje van zwart satijn met een kanten zakje er op, nu, dat is allemaal pronk en dat willen de mevrouwen niet hebben, die worden dan boos. Maar de mannetjes zijn altijd het ergste. Die bennen wel eens dronken, ziet u, en dat kennen de heeren niet hebben, dan krijgen ze natuurlijk straf. Maar anders moet ik zeggen, hebben we het er opperbest.. We krijgen nu ook schroeven in onze kisten.’
‘Wát?’
‘In de doodkisten. Vroeger, als er een het aflei, werd hij in een kist gelegd met een paar turven onder zijn hoofd, en dan ging de kist dicht en dan werden er spijkers ingeslagen, en dan werd hij begraven. Nu waren er een heeleboel, die dat een naar idee vonden. En weet u, wat we dan deden? - Als er een dooie was, dan werd er gecollecteerd en dan gaven we de centen aan de heeren, en dan kwamen er schroeven in de kisten. Maar nu is er een paar jaar geleden een nieuwe Regent gekomen, en die vroeg voor wie of die centen waren, die daar bij dat lijk lagen - want er was toen een dooie, ziet u, en we hadden de centen al bij hem gelegd. En toen hij het hoorde, toen moesten wij onze centen terugnemen. En toen heeft hij ineens aan het Huis een groote gift gegeven, - en nu krijgen we altijd schroeven, en nu wordt er ook een kussentje in de kist gelegd.’
‘Dat was aardig van dien Regent,’ zei Elly.
‘Ja, zoo zijn er wel meer. Er moet er een zijn, die een heele ton vol geld aan het Huis heeft gegeven; maar ik heb het van een oud mensch gehoord, en weet u, oude menschen die jokken wel eens, je kunt ze niet altijd gelooven.’
Elly vroeg of tante een glaasje port wou. Ja, dat wou ze wel. Toen ging Elly naar de kast, zette karaf en glaasje op een blaadje en schonk in.
Weer werd er gescheld.
| |
| |
Ze luisterde. Warempel, daar was een sollicitante. Jet liet haar binnen en bleef er zelf bij staan om te hooren, wat ze te zeggen had.
Het was een meisje van een jaar of zeventien met donkerbruine, heldere oogen en een aardig figuurtje. Ze zag er heel knap uit in een net, schoon japonnetje, ze droeg een boodschappenmandje in de hand en een grooten sleutel aan den vinger.
Ze begon met de kamer eens rond te zien, over Jet en Elly heen.
‘Is mevrouw er niet?’ vroeg ze.
‘Er is hier geen mevrouw,’ zei Jet. - ‘Heb je al eens meer gediend? Hoe heet je?’
Het meisje lachte, ze scheen alles erg vermakelijk te vinden. Eindelijk herinnerde ze zich, dat haar iets gevraagd was.
‘Ik heet Betje Michels. En dat zou nu mijn vierde dienst worden.’
‘Hoe oud ben je?’ informeerde Jet moederlijk.
‘Ik ben zeventien, en u zal wel zeggen, dat ik veel van veranderen houd; maar dat komt door mijn vrijer, die kan niet lijden dat ik niet goed behandeld word. En als het me niet bevalt, zegt hij, dan moet ik weggaan. Ziet u, ik zeg alles meteen maar eerlijk, dat ik een vrijer heb en zoo, dan weet u het meteen.’
‘Waarom zoek je geen dagdienst?’ vroeg Jet, ‘je bent toch een flinke meid.’
‘Ja, zegt u maar dag dienst!’ - Betje lachte spottend - ‘je mag blij zijn, ‘als je om negen uur 's avonds de boodschappen kan gaan doen!’
Jet was een goede meid, maar de dwaze toon van dat juffertje maakte haar kregel.
‘Wat denkt u te betalen?’ vroeg Betje weer.
Jet kreeg een kleur. ‘Ik denk je niets te betalen!’ zei ze. ‘Ik zal het jou ook meteen maar eerlijk zeggen, je bevalt me niet!’
| |
| |
‘Je was zeker al voorzien; zeg dat dan, madam!’ - toen keerde Betje zich om, smeet de deur achter zich dicht en holde de trap af. -
Tante Fietje sloeg de handen ineen. Neen, zóó'n meisje had ze nog nooit gezien, dan waren de booien in háár tijd heel anders!
‘Kom Jet, trek je er niets van aan,’ riep Elly; maar Jet ging mopperend weer naar de keuken; ze hadden wél plezier van de advertentie! -
Tante Fietje was blijven eten; ze hield wel van havermout, zei ze. Maar tegen zeven uur stapte ze toch op.
‘Weet je nog wel, Elly,’ zei Jet, ‘dat ik vroeger eens op tante Fietje's krukken door de gang heb gestrompeld, net of ik ook niet loopen kon; en dat Pa er toen juist aankwam? Hemel, wat heb ik een standje gehad! - Kom, weet je dat niet meer, je stondt er naar te kijken en lachte er om. En later ging jij huilen toen Pa boos werd. Ik vond mezelf toen ook erg slecht!’ -
‘Neen, ik herinner me er niets meer van, wel dat ze altijd op Woensdag kwam, en dat we dan pepermuntjes van haar kregen; en ook dat ze 's winters voor de gladheid de krukken van onderen heelemaal omwoeld had met vodden en stukjes goed.’
‘Ze was altijd heel aardig voor ons,’ begon Jet weer. ‘Ik kan me nog heel goed voorstellen, dat we eens van Zondagsschool thuis kwamen, jij en ik. Eerst gingen we een vriendinnetje thuis brengen, ze woonde in een nieuwe buurt, waar allemaal huizen gebouwd werden. Wij speelden op de groote steenhoopen, die er lagen, en ik kreeg opeens een grooten vierkanten bak in het oog, die vol kalk was. Ik er op! - Hemel, wat zag ik er uit! 'k Zakte er tot aan de knieën in; mijn zwarte kousen, mijn stoffen laarsjes, alles was wit. Jij stondt aan den kant te huilen, en dat vriendinnetje viel van de eene lachbui in de andere.’
| |
| |
‘O, ja,’ zei Elly levendig, ‘je bent toen nog kwaad op haar geworden, en ik was er heel blij om, want als zij er bij was, sprak je geen woord tegen mij.’
‘Kom, je zal je wel vergissen,’ zei Jet, maar ze lachte toch even. - ‘Ik zag er zoo tegen op om naar huis te gaan, we waren juist zoo netjes. Moe was ziek en tante Fietje deed open: wat zette die een gezicht! Ze troonde me mee naar de keuken, liet me dat vuile boeltje uittrekken, knoopte zelf mijn laarzen los, en een oogenblik later kwam ik op mijn bloote pootjes naar binnen huppelen. - Tante Fietje had het toen al verteld, en we kwamen er prachtig af.’
‘Och, ze is nóg wel aardig,’ zei Elly, ‘maar je wordt er toch gaar van als je zoo'n heelen middag met haar alleen zit. Ik zal maar eens iets erg wilds gaan spelen; als ik alle dagen met zulke oude vrouwtjes omging, geloof ik, dat ik er gauw zelf een zou wezen!’
Toen stond ze op, hief de armen omhoog en wipte op de teenen.
‘Hè, ik ben er heelemaal stijf van. Kom hier, Mies, met jou moet ik eens dansen. Allo Jetje, een galop, hoor!’
‘Kind, wat denk je,’ zei Jet, maar ze zette zich toch op het krukje, stroopte de mouwen op, alsof ze aan de waschtobbe ging, en sloeg er op los.
De oude piano dreunde, ze wankelde heelemaal. Ze was aan één poot mank, en de plankjes van een sigarenkistje, die er altijd onder lagen, waren er uit geschoten.
Elly pakte Mies beet, en beiden dansten de lange gang in. Op het onverwachtst verstomde de muziek.
Daar kwam Jet zelf aanspringen met Pop op den arm. Mies zong nu maar zoowat; het werd een gek lawaai, een ware reactie voor Elly na den saaien middag.
Tingeling! klonk het.
Het werd een formeele vlucht naar de kamer. Elly zat poeslief achter de piano, Pop danste nog rond in
| |
| |
haar eentje, Jet bracht het haar wat in orde en Mies ging opendoen.
Eerst keek ze eens over de trapleuning en vloog toen weer naar binnen. ‘Het halve meisje!’ riep ze.
‘Doe toch open, malle meid!’ zei Jet.
Mies deed het.
Onder aan de trap stond een vreemd schepseltje, met een geel groezelig gezicht en een hoed op met een lange uitgewaaide roode veer.
Of ze hier terecht was van de advertentie?
‘Jawel!’ riep Mies, ‘kom maar boven.’
Jet wachtte haar met majesteit af, en keek de lange, magere, uit de kracht gegroeide gestalte eens aan. Ze droeg een vuile japon en scheen weinig rokken aan te hebben, zoo slenterig hing de bovenrok neer.
Ze had een goren hals en een goor gezicht, waarop een grijzige streep afteekende hoe ver ze zich met den handdoek gewasschen had.
Ze had lange, magere handen met zwarte nagels; een paar morsige polsen kwamen uit de wijde katoenen mouwen te voorschijn.
Ze sprak even naar als ze er uitzag. Ze verfrommelde alle woorden in haar mond tot viezige klanken, en ze sprak zoo rad, dat Jet haar bijna niet volgen kon.
‘'k Hit uw affuttinsi geleize, 'k kwam er frache of u alstemit nog iemand naudig hit?’
Mies keerde zich om, om niet te lachen.
Elly keek naar Jet. Die was al besloten.
‘Het spijt me, meisje, maar je komt te laat. Ik ben al met iemand in besprek.’
‘Au, sau!’ zei de dienstmaagd, en Jet liet haar uit.
‘Wat een pieterig schepsel!’ zei Jet huiverend, ‘die is zeker gekomen omdat wij een “zindelijke” meid gevraagd hebben. Verbeeld je, den heelen dag tegen zoo'n vuiltje aan te zien, ba! - Als er niemand anders komt, zal ik het nog maar eens aanzien.’
| |
| |
Toen werd er weer gescheld.
‘Wat een visite!’ riep Mies, en ze schoof weer de kamer uit om open te doen.
‘'t Begint me te vervelen!’ zuchtte Jet.
Daar stond een zonderling wezentje op den drempel.
‘Ga maar naar binnen,’ zei Mies.
Toen kwam het nader. Het was een jong ding van een jaar of dertien met een knap gezichtje, maar niet vriendelijk.
‘Kom je naar aanleiding van de advertentie?’ vroeg Jet. Ze zag, dat het kind er verlegen uitzag.
‘Ja, juf..., mevrouw.’
‘Neen, zeg maar juffrouw. Wou je ook al dienen?’
Het meisje knikte en sloeg even de donkere wimpers op.
‘Ben je al in betrekking geweest? - Vertel eens hoe je heet?’
Toen klonk het haastig: ‘Ik heet Dita Harting, maar ze zeggen Dirkje. Ik heb nog nooit gediend, maar ik zou het heel graag doen, - bij u. Ik kan hard werken.’
Jet lachte even, maar ze was blij dat het schuwe ding het niet zag.
‘Ga even zitten, Dita,’ zei ze. ‘Ik zal je maar zoo noemen, ik houd veel van mooie namen.’
Het meisje kleurde van plezier, maar ze sloeg toch de oogen niet op.
‘Wil je ook een kopje thee, Dita?’ vroeg Elly, die juist aan het inschenken was.
Dita schudde heftig het hoofd, maar opeens, alsof ze dacht onvriendelijk te zijn geweest, knikte ze weer van ja en zei: ‘Ja, - alstublieft!’
Mies zette een kopje voor haar neer en Dita nam het oogenblikkelijk op om het aan den mond te brengen. Toen bedacht ze zich weer en zette het op het schoteltje. Onrustig schoof ze op haar stoel rond.
‘Luister eens, Dita, wat hadt je je voorgesteld te verdienen?’
| |
| |
En toen Dita niets zei, maar, alsof ze een ingeving kreeg, plotseling het kopje snel in één teug leegdronk, ging ze voort: ‘Ik had gedacht, je één gulden vijf en twintig in de week te geven. Je kunt dan 's morgens om halfacht komen en na de koffie om halftwee of één uur weer naar huis gaan. Hoe denk je daarover?’
Dita bloosde nog sterker, zette haar kopje neer en stond op.
‘Alstublieft, juffrouw!’ zei ze opeens. ‘Zal ik morgen komen?’
‘Als je wilt, graag,’ zei Jet. ‘Maar dan zal ik je daarvoor apart betalen, Maandag gaat dan je betrekking in.’
‘O, dat hoeft anders niet,’ klonk het stijf en er kwam een rimpel op het hooge voorhoofdje.
Jet lachte. ‘Je bent een dwaas klein ding,’ zei ze, ‘denk je, dat je hier op visite komt? Je wilt toch zeker wel graag geld voor je moeder verdienen, hè?’
‘Ik heb geen moeder,’ zei Dita norsch.
Jet ging met haar mee de gang in.
‘Nu, tot morgen dan, Dita, om halfacht, hè?’ Dita knikte en liep een paar treden de trap af; toen keerde ze zich opeens om.
‘Ik ben heel blij, dat u me hebben wilt,’ zei ze, ‘ik ken u wel.’
Maar vóór Jet haar verder iets kon vragen, was ze de trap af.
‘Wat een vreemd, klein ding,’ zei Jet, toen ze weer in de kamer was. ‘Ik geloof niet, dat ze veel plezier in haar leven gehad heeft.’
|
|