Het scheen niet zoo makkelijk te gaan, als Pim aanvankelijk gedacht had. Sommige bloemen hadden de hinderlijke eigenaardigheid telkens om te vallen, andere leunden als dronken, met zware hoofden tegen het hengsel aan.
Dora en Annie staarden naar de bloemkorf met lange gezichten, zonder iets te zeggen.
‘Mooi vind ik het niet,’ zei Pim neerslachtig. ‘Hoe vind jij het, Dora?’
Dora zuchtte. ‘Ellendig,’ dacht ze in stilte, maar ze zei: ‘'t Gaat nogal.’
‘En jij, Annie?’
‘Een...... een beetje scheef,’ zei Annie.
‘We hadden eigenlijk ijzerdraad moeten hebben,’ zei Pim, ‘ik weet niet, wat ik er aan doen moet, ze vallen allemaal om. Heb je geen ijzerdraad, of iets dat er op lijkt?’
‘Breinaalden?’ vroeg Annie bescheiden, bang om uitgelachen te worden.
Pim's gezicht klaarde op. ‘Die zouden ons misschien kunnen helpen,’ zei ze, ‘heb je er veel?’
‘Geen een,’ zei Annie kleurend.
‘Ik weet er wel.’ Dora stond op, uit een oude chiffonnière haalde ze een pakje roestige breinaalden te voorschijn. Er waren er twaalf.
Toen ging het beter, Dora en Annie hielpen nu ook mee de bloemen in de mand te schikken. Pim had de groote goudkleurige chrysanthemum rechtop in het midden gezet. Prachtig stond ze daar, als een koningin, omringd door haar onderdanen.
‘Nu is het beeldig!’ zei Pim, toen de bloemen een