verlangd. Je weet niet, wat het is, Pim, in een stad te wonen, met niets, niets dan huizen om je heen. Alleen als ik mijn neus tegen de ruiten platdruk, kan ik een streepje van den blauwen hemel zien.
Eén ding vind ik jammer: dat ik jou niet zien zal. Jij bent natuurlijk blij, dat je Geuldorp kunt verlaten, om naar je ouders te gaan.
Maar Pimmie - en nu komt eigenlijk de hoofdreden van mijn schrijven - ik kom je namens Moe voor de Kerstdagen verzoeken. Ik vind het zoo prettig, ik hoop maar dat je komt. Ik vraag je expres zoo vroeg, dat je er thuis eens over kunt spreken.
Zeg, durf je wel bij onze booze stiefmoeder? Je wordt natuurlijk op dezelfde manier behandeld als wij. Het eten, dat jou wordt voorgezet, zal niet beter zijn dan het onze, en je zult dan even hard moeten werken als wij, want je bent maar een vriendinnetje van zoo'n stiefkind!
Ik vind het zoo grappig, als ik terugdenk aan je bezorgdheid van vroeger.
Schrijf toch gauw, dat je komt, Pim. Ik ben blij, dat je Moe nu eens zult leeren kennen.
In Geuldorp zal ik je missen, maar de gedachte aan de Kerstdagen troost me. Je blijft natuurlijk tot oudejaarsdag. Oudejaarsavond wil je zeker liever thuis zijn. Den achtentwintigsten December is Moe ook jarig, dien dag maak je dan nog net mee.
Adieu, Pim! Een zoen van je gelukkige
Dora.
Mijn stiefmoeder en Annie sluiten haar groeten in.