| |
| |
| |
Hoofdstuk XVII.
Een oproerig hart.
Dora was naar boven gegaan, naar haar slaapkamer. De deur had ze achter zich gesloten. De ramen sloeg ze wijd open. De frissche avondlucht verkoelde haar warme wangen. Met de armen op de vensterbanken geleund, bleef ze naar buiten staren, zonder iets te zien. Haar oogen vulden zich tegen haar zin met tranen, de lippen sloot ze dicht opeen.
Ze had haar zin.
Ze was ontheven van de les. Buitengewoon werk hoefde ze dus niet meer te maken. Haar lessen voor school zouden door Moe wel niet meer vooraf worden overhoord, met zoo'n dwaze nauwgezetheid! Haar huiswerk zou niet meer vooraf worden nagezien en afgekeurd, om een kleinigheid. Ze hoefde in het vervolg geen verbod meer te vreezen, als ze wou uitgaan. Ze zou nooit meer door Mina en Betsie worden uitgelachen, omdat ze van Moe niet ‘mocht.’
Voortaan was ze vrij. Als ze nu wou uitgaan, kon ze het doen. Als ze haar schoolwerk eens afraffelde, had ze
| |
| |
zich alleen voor de onderwijzeres van de klas te verantwoorden......
Dora lag op de knieën voor het zolderraam. Heete tranen gleden haar langs de wangen, haar borst schokte van heftige snikken.
Het was allemaal, allemaal waar, ze had nu verkregen wat ze verlangd had, ze had zooveel leegen tijd als andere kinderen, meer vrijheid dan de meesten, maar... gelukkiger scheen ze er niet door geworden.
Hoe kwam dat? Ze wist het zelf niet; ze wilde het niet weten. Had ze dan geen gelijk gehad? Had ze dan niet veel te werken 's avonds? Was het dan niet erg, dat ze altijd maar beziggehouden werd met thema's en sommen en taalwerk, buiten het gewone werk?
Zeker, natuurlijk was het dat. Dora stond op. Ze wou niet kinderachtig zijn; ze wou niet huilen, alsof ze ongelijk had. Ze veegde haar tranen af, die bleven vloeien. Ze deed de deur weer open, schraapte haar keel, stak haar neus in de lucht en liep de trap weer af naar beneden. In het kamertje ging ze zitten, nam haar rekenboekje, legde het naast zich, kreeg lei en griffel uit het kastje en begon het eerste vraagstuk te lezen.
‘Een rechthoekig stuk land, lang 12 M., breed 9 M., wordt met boomen beplant......’
Doortje bleef op het boekje staren, zonder te weten wat ze gelezen had. Met de elleboog op de tafel en het hoofd in de hand, zat ze neer. Ze dacht niet aan dat land, noch aan lengte- of breedtemaat. Ze dacht aan Annie, die bij Moe in de kamer zat en waarschijnlijk de volgende thema probeerde. En, wonder genoeg, ze be- | |
| |
nijdde haar! Ze was nog niet zoover gekomen, dat ze het zichzelf eerlijk bekende. Maar als ze er aan dacht, aan die twee in de huiskamer, aan Moe en Annie samen over één boek gebogen, Annie haar best doend de nieuwe thema zoo goed mogelijk te vertalen, Moe haar helpend, goedig, welwillend; blij en tevreden als het vlotte, eindigend met een bemoedigend en voldaan knikje - als ze daaraan dacht, dan, ze mocht het willen weten of niet - was het toch inderdaad met een gevoel van verlangen, van weemoed over het verlorene.
Want voor háár zouden die uurtjes nooit meer komen, die zoo prettig waren, als ze haar plicht had gedaan, als ze dat kleine beetje werk - veel gaf haar moeder nooit op - naar behooren gemaakt had. Zij zou nu voortaan alléén voor haar werk staan, en maar zelf moeten zien, hoe ze vooruitkwam.
Ze was weggejaagd, door Moe, de huiskamer uitgejaagd, als een hond!
Een traan viel middenop de lei, een groote druppel; Dora wischte hem snel weg, want de kamerdeur werd geopend en Annie trad binnen.
In allerijl teekende Dora een rechthoek op de lei, en ze schreef er de lengte en de breedte bij, en ernstig las ze het vraagstuk van de boomen weer over.
Opeens voelde ze een warmen adem dicht bij haar oor en Annie's stem fluisterde: ‘Ga gauw excuus vragen.’
Dora duwde de hand weg, die op haar schouders gelegd werd.
‘Toe, Dora,’ zei Annie, ‘je hebt Moe verdriet gedaan.’
| |
| |
‘Ga jij haar dan troosten,’ zei Dora norsch. Ze hield er niet van, door Annie op haar plicht gewezen te worden; ze wist zelf wel, wat ze doen of laten moest. En Annie hoefde het niet zoo voor Moe op te nemen, zij kende zelf vaak haar les niet, zij ging ook liever uit, dan dat ze leerde. 't Was heel flauw en oneerlijk om zich zoo poeslief aan te stellen.
Annie zei niets meer. Ze begon aan het klad van haar natuurkunde-opstel. Ze was er vrij gauw mee klaar en ging er toen mee naar binnen om het aan haar moeder te laten lezen.
Annie had het al in het net geschreven, toen Dora nog te tobben zat over dat eerste vraagstuk.
Ze schaamde zich voor Annie, deed haar uiterste best, en loste achter elkaar drie sommen op, maar de vierde en de vijfde wilde niet vlotten. Wat deed het er ook toe! Er zouden zooveel meisjes zijn, die er maar drie hadden kunnen maken. Ze sloot haar rekenboekje, nam haar natuurkundeschrift en begon aan het opstel. Ze vond het dwaasheid om het eerst in het klad te maken, ze kon het immers toch niet aan Moe laten zien, ze begon het meteen maar in het netcahier. De eerste regels zagen er netjes uit, maar het duurde niet lang of ze vergiste zich. Toen ze het opstel afhad, schaamde ze zich, zooveel doorhalingen waren er in, 't was vol fouten en verschrijvingen, die ze veranderd had. En treurig stak het af bij het werk op de bladzij er naast, dat ze den vorigen keer gemaakt had onder Moe's toezicht.
Maar wat kon het haar schelen! Moe zag het immers toch niet. Dat was nogal een geruststelling. Ze dacht er
| |
| |
niet aan, het werk over te maken. Ze had immers nog drie werkwoorden te vervoegen. En het werk verveelde haar nu al.
Ze zag op en gaapte.
‘Ben je klaar?’ vroeg Annie, die haar taak nu afhad en zich gereed maakte met Alles komt terecht naar de huiskamer te gaan.
‘Je weet toch, dat ik die werkwoorden nog moet,’ zei Dora droog.
‘Hé, maak gauw voort en kom dan binnen, en...... en vraag dan aan Moe......’
‘Nu moet je niet zoo zeuren,’ zei Dora wrevelig. ‘'t Kan mij immers niet schelen, wat interesseert het jou dan?’
Annie ging. Het speet haar erg, dat alles zoo geloopen was. 't Was nu zoo stil in de huiskamer. Anders zaten ze zoo gezellig met haar drieën - Pa was meest op reis - bij de tafel of op de veranda. Soms speelde Moe wat op de piano en of ze las wat voor, of ze zaten maar met haar drieën bij elkaar en keken platen uit de boeken, die in de portefeuille waren. Moe kon dan zulke aardige verhalen doen en zulke grappige dingen vertellen uit haar eigen meisjesjaren.
‘Wil je een glas kwast, Annie?’ vroeg Mevrouw.
‘Alstublieft,’ zei Annie.
Mevrouw Hemmink legde het blauwe schort, dat ze bezig was te naaien, even neer, en stond op om voor Annie een citroen uit te persen. Zelf nam ze niets.
‘Lees me eens wat voor uit je boekje, 't ziet er zoo aardig uit. Begin maar, waar je gebleven bent,’ zei
| |
| |
ze, toen Annie, geheel en al verkwikt, het glas weer neerzette.
Annie's oogen glommen. Ze vond het heerlijk om voor te lezen, vooral uit een boek, dat ze zelf zoo mooi vond.
Onder het lezen vergat ze alles, Dora en het gebeurde, ze was met hart en ziel bij Kindje, de aantrekkelijke kleine hoofdpersoon uit het boek. Opgetogen las ze voort, tot ze, op het eind van het hoofdstuk gekomen, de klok opeens halftien hoorde slaan.
‘'t Is al laat, hé, lees dat hoofdstuk nog even uit, en dan moet je maar naar bed gaan.’
Annie las het hoofdstuk uit, maar met veel minder opgewektheid. Ze moest aldoor denken aan Dora. Zou ze nog niet klaar zijn? Ze kon immers nu niet meer zitten werken. Er was niet eens een lamp in het kamertje.
Waarom kwam ze toch niet? Enkel uit koppigheid.
Mevrouw Hemmink sneed de avondboterhammen voor de meisjes en zette ze op de tafel met een glas melk er naast.
Toen Annie het boek had dichtgeslagen, zag ze haar moeder vragend aan.
‘Ga eens aan Dora zeggen, dat haar boterham klaarstaat.’
Annie ging. O, ze hoopte zoo, dat alles toch maar gauw goed mocht worden. Ze was blij, dat haar moeder haar had uitgestuurd om Dora te halen. Ze had zoo'n medelijden met haar zusje gehad, die daar in haar eentje zat te mokken in het donkere, stille kamertje, zonder licht, zonder iets te kunnen doen.
‘Dora!’ zei ze, zoodra ze de deur van de kleine ka- | |
| |
mer geopend had. Er kwam geen antwoord. Annie kon nog niet goed zien in het duister. Ze liep de kamer in en zag rond. Met open mond bleef ze staan, ze opende zelfs de kastdeur.
‘Dora!’ riep ze nog eens, en lichtte het tafelkleed op; maar ze hoefde niet verder te zoeken, het kamertje was leeg. Annie was verstomd van verbazing en schrik. Ze ging niet dadelijk naar de huiskamer; maar ze deed eerst de deur van de voorkamer open, om dáár te kijken. Neen, ook die was leeg. Toen liep ze, uit vrees, dat haar moeder haar zou hooren, op de teenen de zoldertrap op naar haar slaapkamer.
Het was, zooals ze gedacht had: daar lagen Dora's kleeren neergeworpen op een stoel; Dora was naar bed gegaan. Annie boog zich over haar heen, maar Dora verroerde zich niet.
‘Dora, zei ze, ‘doe toch niet of je slaapt. Kom toch beneden. Waarom ben je niet binnen gekomen? Je boterham staat klaar, Dora. Toe, kom beneden, ga niet slapen, voor je Moe weer een zoen hebt gegeven!’
Er scheen zich iets onder de dekens te bewegen. Even klonk er een snik in de kamer op.
‘Moe geeft er toch niets om,’ klonk het met gesmoorde stem uit het kussen, ‘ze heeft me weggejaagd. Dat zou onze eigen moeder nooit gedaan hebben. Ze heeft me weggejaagd, dan moet ze me maar weer komen halen ook. En ga jij ook maar heen, ik vraag toch enkel of je me met rust laat?’
Met een bedroefd hart sloop Annie naar beneden.
‘Dora is niet in het kamertje,’ zei ze binnenkomend.
‘Is ze naar bed gegaan?’ vroeg haar moeder.
| |
| |
Annie knikte stil. Ze ging zitten en propte haar boterhammetjes met moeite naar binnen.
‘Nacht, Moe,’ zei ze, toen ze haar moeder goedennacht kwam kussen.
‘Nacht, kindje,’ zei Mevrouw Hemmink, ‘slaap wel, meid.’
|
|