Annie, ‘vanmorgen was mijn jurk nog niet droog.’
‘O, dat is vreeselijk, die mooie cheviot jurk. 't Is te hopen, dat de modder er maar goed uitgaat, hè?’
Als Annie over den val en de beslijkte jurk had willen uitweiden, had ze in Pim een willige toehoordster gevonden; maar de meisjes hadden wel wat anders te vertellen.
‘We krijgen een stiefmoeder,’ zei Dora opeens.
‘Wàt zeg je?’ riep Pim zoo ontsteld, dat drie, vier meisjes tegelijk kwamen toesnellen.
‘Wat is er? Is er wat gebeurd?’ riepen ze, in te stellige verwachting dat óf Dora óf Annie een groot ongeluk was overkomen.
Dora herhaalde haar woorden, en ze genoot van de uitwerking.
Dat was vreeselijk, dat was ontzettend.!
‘Arm kind,’ zei Pim, terwijl ze in een vlaag van teederheid en medelijden haar arm om Dora's middel sloeg. Pim van Alfen, die een uitstekend hart had, maar juist niet zeer verstandig was, had van de meeste zaken al zeer bekrompen opvattingen. Ze kon zich een stiefmoeder niet anders voorstellen dan als een boosaardig mensch. Onwillekeurig kwamen haar de sprookjes uit haar jeugd voor den geest, ze dacht aan de valsche stiefmoeder van Sneeuwwitje en rilde.
‘Pa heeft aan Grootmoeder een brief geschreven,’ zei Annie, ‘er was een portret bij.’
‘Een leelijk mensch zeker,’ zei Pim met afgrijzen.
‘N-neen,’ begon Dora langzaam.
‘Neen,’ zei Annie eerlijk, ‘ze is mooi, werkelijk heel mooi.’