| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Aan de Keutenberger Bron.
Wie de beide slaapsters zoo zag liggen, zou bezwaarlijk in haar de bleeke kindertjes herkennen, die drie jaar geleden in haar rouwjurken den voet over haar grootmoeders drempel zetten. Dora, de oudste, is nu een flink opgeschoten meisje en stevig ook voor haar dertien jaren; Annie is meer in de breedte gegroeid, ze is nu bijna een hoofd kleiner dan haar zuster, maar een dikkerd!
En ze zien er zoo gezond en blozend uit! Het is volstrekt geen wonder, dat de oude mevrouw Vermeer trotsch op haar ferme kleindochters is, en dat haar goedig gezicht glimlacht en bloost van genoegen als zij ze naoogt, of wanneer ze de heldere stemmen door het vroeger zoo stille huis hoort weerklinken.
Ook niet, dat haar vader de beide meisjes hartelijk liefheeft, dat hij naar haar verlangt op zijn reizen, en dat hij zich gelukkig voelt, als ze hem bij elke thuiskomst aan het station al staan op te wachten en vroolijk babbelend hem vergezellen.
| |
| |
Toch zijn Dora en Annie niet in alle opzichten in haar voordeel veranderd; bij tusschenpoozen heeft mijnheer Hemmink dit met bezorgdheid opgemerkt.
Hij weet, dat Grootmamaatje wat zwak en wat erg toegeeflijk voor haar lievelingetjes is, hij vermoedt dat Dora en Annie op school niet zulke vorderingen maken als wenschelijk is, maar mijnheer Hemmink is meest op reis, en de enkele keeren, dat hij tijd heeft naar Geuldorp over te komen, laten de meisjes zich, wat vanzelf spreekt, van haar besten kant zien. Ook valt mevrouw Vermeer hem nooit met klachten lastig, omdat ze hem den korten vrijen tijd zoo aangenaam mogelijk wil maken. Toch zou het hoogst waarschijnlijk voor de meisjes beter zijn geweest, als ze maar gesproken had.
‘Hoe laat zou het zijn?’ vroeg Dora met schrik, toen ze uit haar slaapje ontwaakte. Ze keek om naar Annie, maar die was er niet meer. Dora wreef zich de oogen, haar wangen waren gloeiend, zeker had ze zich in den slaap verplaatst, want ze lag in den fellen zonneschijn. ‘Ik ben nog eens zoo heet geworden,’ dacht zij; ‘wat vervelend, dat Annie er nu niet is! Ze zou mijn zakdoek kunnen natmaken, dat ik me eens lekker kon wasschen.’
‘Annie, An-nie-ie!’ riep ze, ongeduldig de handen in trompetvorm voor den mond houdend.
Maar er kwam geen antwoord.
‘Natuurlijk is ze weer beneden aan de bron.’ - Dora fronste het voorhoofd, - ‘dat kind knoeit altijd met water, haar goede blauwe jurk zal er mooi uitzien!’
| |
| |
Mopperend haastte. Dora zich langs het smalle, kronkelende voetpad naar beneden. Ze was leelijk uit haar humeur. Af en toe bleef ze staan om te roepen, maar tevergeefs. Ze was ongeveer ten halve gedaald, toen het haar te binnen schoot, dat ze onder den hazelaar haar roodleeren zakétuitje had laten liggen. Ze stampvoette van boosheid. Nu moest ze straks voor dat nare schaap toch weer heelemaal naar boven! Nu nog in haar eentje terug te keeren om het étuitje te halen, daarin had ze geen zin. In een zeer ongemakkelijke stemming kwam ze eindelijk aan den voet van den berg. Langs een grasrijk paadje bereikte ze de Keutenberger bron. Dora was er honderdmaal geweest. Toch bleef ze nog een oogenblik staan kijken naar den vrij breeden stroom water, die met zooveel geweld uit de bergopening bruiste. Kristalhelder zag het. Vlokken sneeuwig schuim spatten vroolijk op. Krachtig schuurde het langs den blank afgesleten rotsgrond verder en verder naar de Geul toe, die vuil en troebel leek bij het bronwater. Duidelijk was de plaats te zien, waar het bergstroompje zich in de Geul stortte, het grauwe water links en rechts op zij dringend.
‘Annie!’ riep Dora, nu meer verbaasd dan boos, ‘Annie-ie!’ Dora keek ongerust om zich heen. Er kon toch niets gebeurd zijn?
Daar klonk een onderdrukt geluid. Een oogenblik begon Doortje's hart snel te kloppen. Annie kon zoo woest zijn, misschien was ze van de hoogte naar beneden gestort en lag ze nu kermend neer......
‘Ha, ha! Hoera!’ Jubelend sprong Annie te voorschijn uit een holte in de rots, waarin ze zich op het
| |
| |
eerste geroep van Dora verscholen had. Het was er duf, dompig en kil geweest, en het wachten had haar vrij lang geduurd. Ze was heel blij, dat ze Dora in haar buurt hoorde, en bevreesd, dat Dora haar nog niet vinden zou en dat ze nog langer in den duffen, kouden rotsingang blijven moest, was ze gauw voor den dag gekomen.
De warme zonneschijn deed haar goed na die grafkelderatmosfeer; het groen van de boomen, het mooie blauw van den hemel, de goudgloed over het gras, alles trof haar, of ze het in lang niet gezien had.
‘Als je nu denkt, dat je aardig bent geweest, vergis je je erg.’
Met groote oogen zag Annie haar zuster aan. In haar eigen vroolijkheid had ze heelemaal niet gelet op Dora's ontevreden gezicht.
‘'t Is wel een van de flauwste grappen, die je uit kon halen!’
Annie was op het punt boos op Dora's woorden in te gaan, maar het zonnige, mooie landschap om haar heen hield haar, zonder dat ze het zelf wist, in de goede stemming. Ze genoot nog van het zonnetje in haar rug, van de vroolijke kleuren, die ze rondom zag; de tien minuten wachtens in de duistere grauwheid der uitgehouwen gangen hadden haar hart zoo dankbaar gemaakt voor de schoone dingen om haar heen, dat ze het gevoel had, of ze den voet zette in een tooverachtigen lusthof, en allerminst geneigd was tot kibbelen.
‘Toe, Dottie,’ zei ze, terwijl ze haar arm door dien van Dora heenstak, er niet om gevend, dat die arm slap en onwillig hangen bleef, ‘toe, wees weer goed
| |
| |
op me. Laat het een flauwe grap geweest zijn; maar ik verveelde me zoo, je sliep zoo vast, en ik heb me al zoo'n tijd in mijn eentje moeten vermaken, ik wist haast niet meer wat ik doen zou. - ‘Zeg,’ - Annie veranderde opeens van toon, terwijl ze op een dwaze manier haar hoofd schudde, zoodat alle krullen over haar gezichtje vielen - ‘zeg, kijk eens, ik heb een hoofdbad genomen. Ik ben voorover gaan liggen, plat op den grond, om uit de bron te drinken - dat drinken uit je hand gaat zoo tergend langzaam - maar toen ik mijn hoofd bukte om met mijn lippen bij het water te komen, waren mijn krullen me vóór, die gleden opeens in den stroom. Ik had een gevoel of ik bij mijn haren getrokken werd, met zoo'n vaart werden ze meegestuwd. Gelukkig, dat ze echt zijn, anders was ik mijn pruikje kwijt geweest!’
Annie had het spel gewonnen, want Dora, die aldoor nog moeite had gedaan met waardige onverschilligheid te luisteren, barstte opeens in lachen uit.
Annie's donker, krullig haar hing in natte kurketrekkers naar beneden, groote druppels rolden langs den rug van haar jurk en verdwenen in de plooien van het rokje.
Dora, die een oogenblik nog zoo bekommerd was geweest, dat Annie haar rokje bespatten zou, had er heelemaal geen oog voor, dat er vettige moeten op de lichtblauwe keurig gestreken jurk achterbleven. Met haar boosheid liet ze ook alle meerderheid en wijsheid varen. Toevallig raakte ze even Annie's hand aan. ‘Hé, wat ben jij lekker koel,’ zei ze, ‘ik ga ook wat drinken en me wasschen, want ik heb een gevoel of ik
| |
| |
op den brandenden Vesuvius gelegen heb. Maar zeg, waar ben jij geweest met je haren, want van die plek wil ik niet drinken.’
‘Kom, ben je dwaas,’ zei Annie, ‘dat water is weggespoeld.’
Heel wat opgemonterd door een paar gretige slokken, begon Dora haar gloeiende wangen met het ijskoude bronwater te wasschen. Frisch en fleurig zag ze er uit na die kuur.
‘Nu gaan we naar huis, hè?’ vroeg Annie. ‘We moeten den naasten weg maar nemen.’
‘Ik moet eerst weer naar boven,’ zei Dora, ‘ik ben zoo dom geweest, mijn étuitje onder den hazelaar te laten liggen.’
Vol moed klommen beiden tegen de steile helling op.
‘'k Wou dat hier maar weer een bron was,’ zei Dora, toen ze buiten adem staan bleef, om even uit te rusten.
‘Ik ook,’ Annie klakte met de tong, ‘het is wel waar, wat juffrouw Welker zegt: ‘Drinken geeft dorst.’
Dora fronste het voorhoofd. ‘Praat me niet van school of schooljuffrouwen in de vacantie,’ zei ze.
Zeer verhit stonden ze eindelijk op de plek, waar het geplette gras duidelijk aantoonde, dat Dora gelegen had. Het roodleeren étuitje leek een bloem, zooals het daar op eenigen afstand in het gras verscholen lag.
‘Nu gaan we naar huis, hè?’ vroeg Annie, terwijl ze de natte krullen heen en weer schudde, als om zich voor te bereiden op een langen tocht.
‘Hè, nog niet! Even uitblazen!’
| |
| |
... begon Dora haar gloeiende wangen met het ijskoude bronwater te wasschen.
| |
| |
‘Maar, zou het niet te laat zijn? Ik vind, dat de schaduwen al zoo lang worden,’ zei Annie met een bedenkelijk gezicht.
‘Laat ze lang worden!’ Dora zat zoo makkelijk, en ze hadden nog zoo'n langen weg voor zich.
‘Werkelijk, we moeten opstappen, we hebben toch straks pianoles, en we moeten nog een boterham eten ook.’
‘Het kan heel goed zijn, maar ik ben niet van plan mij te haasten,’ zei Dora uitdagend. ‘Ik begrijp niet, dat Opoe ons zelfs in de vacantie nog achtervolgt met pianolessen, we mogen toch warempel wel ééns vrij hebben!’
Annie zag wel, dat haar zusje niet in een makkelijke stemming was. Ze vond het het beste haar mond maar te houden, meestal zakte de booze bui weer gauw.
‘Kom, laten we ook maar opstappen,’ zei Dora na een poosje, ‘mijn aardigheid is er nu toch af.’
Het was Annie best. Ze had wel hard naar huis willen draven, want ze had die week slecht gestudeerd, en ze zou zich heel graag nog even willen oefenen, voor de juffrouw kwam. Maar ze was bang, dat daar nu geen tijd meer voor zou zijn. ‘Zullen we niet wat harder loopen?’ vroeg ze.
‘Nóg harder?’ zei Dora, bedaard een bloem plukkend. ‘Ga maar vooruit, als je zoo'n haast hebt.’
|
|