bloote voeten in erbarmelijk schoeisel, dat alles maakte een treurigen indruk.
‘Afschuwelijk,’ zei ze zacht, op een toon, die verried, dat er tranen in aantocht waren.
‘Waren we maar in Amsterdam gebleven,’ zuchtte Annie, ‘daar was het beter.’
Ze staarde recht voor zich uit. In de gedachten zag ze het tuintje; zoo kaal als het 's morgens geweest was, was het toch in Annie's oog nu bekoorlijk. Ze dacht aan de dauwdroppels, die trilden op het frissche gras, en aan de ontbottende twijgen. Ze dacht aan de fijne blaadjes van den wingerd tegen de grijze schutting, en den schoonen klaarblauwen hemel, daarboven. Ze zag nog dat eene wolkje, dat als een zilverachtige sluier in de pure lucht had gezweefd......
‘Ik had nogal gedacht, dat het hier zoo mooi zou zijn!’ zei Dora.
‘Opoe zegt, dat Geuldorp mooi is, en dat er allemaal bergen zijn,’ zei Annie.
‘Heb je één berg gezien?’ vroeg Dora, schouderophalend.
‘We zijn er nog niet.’
‘Neen, we zijn er nog niet, maar het is van Maastricht af maar tien minuten sporen.’
‘Kijk, het is droog geworden,’ zei Annie opeens. Het scheen, dat er weer hoop in haar hart kwam. Nu het weer opklaarde, werd misschien alles beter.
‘Gaat u mee wat wandelen, Pa?’ vroegen de meisjes.
Mijnheer Hemmink wilde wel, hoewel hij niet veel goeds van het weer verwachtte. Mevrouw Vermeer bleef liever in de wachtkamer zitten.