| |
| |
| |
XVII.
Één kleine werkbij vliegt uit.
Den zestienden November was Elly des morgens, zooals ze zei: naar haar karrewei gegaan. Jet had haar om zes uur geroepen, een lekker kopje thee voor haar ingeschonken ‘met suiker’, - en de kleine, altijd wakkere vulkachel wat opgepookt.
Om bij halfzeven was Elly, wat bleek nog, een beetje slaperig binnengekomen en had ze, tegen heug en meug, een sneetje brood gegeten.
‘Neem nog een beschuit,’ en Jet had een lekker bros beschuitje met kaas voor haar klaargemaakt, waar Elly in alle haast een hapje van genomen had.
‘Nu, dag Jet, - hoe laat is het nu?’
‘Tien minuten over halfzeven, je komt er nog makkelijk om zeven uur.’
‘Toch al een half uur te laat,’ gaapte Elly.
Maar Jet zei: ‘Zoo je de menschen went, zoo heb je ze,’ en verwennen was in elk geval verkeerd. En mevrouw Van Eysden had toch ook gezegd ‘zeven uur, halfzeven.’ En Elly moest nu van die twee tijden den gerieflijksten maar kiezen.
‘Dat doe ik ook al!’ had Elly gelachen, - en zoo was ze weggegaan.
| |
| |
Jet liet haar uit en ze hoorde Elly's stap langzaam wegsterven.
‘Arme meid,’ dacht Jet opeens, toen ze Elly's koud, bleek gezichtje weer voor zich zag, ‘ik hoop maar dat ze daar goed voor je zijn! - Ik heb het maar makkelijk, ik zit maar thuis en doe niets,’ en hoofdschuddend ging ze naar de slaapkamer om het bed af te halen. - Even kwam ze nog terug om de kachel te temperen, en ze verweet zichzelf dat ze dat bijna vergeten had.
Jet was al vroeg klaar met den ontbijtboel, ze vond het heerlijk dat ze zooveel tijd had, en tegenwoordig wel verplicht was om vroeg op te staan.
Om meer dan één reden was het een bijzondere morgen: kleine Pop zou voor het eerst naar school gaan.
Ze was erg onder den indruk en heel stil. Ze begon met zelf haar laarzen aan te rijgen, een plicht, dien ze anders slechts noode vervulde en dien in den regel Jet of Elly van haar overnam. Maar in den laatsten tijd had Jet er elken morgen op gehamerd, dat Pop het toch zelf moest leeren; en één laars deed ze dan ook meestal zelf. Maar als die klaar was, ging ze altijd naar de kamer van den ouden heer om hem het kunststuk te laten zien, en als ze terugkwam, was gewoonlijk de tweede ‘zoo maar vanzelf vastgetooverd’.
Maar nu rustte ze niet voor beide laarzen geregen waren. Toen kwam ze bij Jet om de veters te laten instoppen.
Jet bracht haar natuurlijk zelf weg. Mijnheer Berewoud zou het wel hebben willen doen, als er
| |
| |
‘meesters’ geweest waren, maar met die juffrouwen was hij bang niet goed te kunnen opschieten.
‘Je moet niet kinderachtig zijn, hoor Pop, en vooral niet huilen. Loulou is er ook en die huilt ook niet!’
Pop had zenuwachtig met het hoofd eerst neen, en toen ja geknikt; maar ze meende het goed. Ze zou haar best doen.
Toen Jet haar om twaalf uur weer halen kwam, verwachtte ze half en half Pop in tranen badende te vinden; maar dat was niet zoo.
Ze kwam kant en klaar naar haar toe, nog marcheerend op de maat, en Jet kon in de gang de juffrouw in de handen hooren klappen.
‘Waar is Loulou?’ vroeg Jet.
Pop keek donker: ‘Die moet schoolblijven,’ zei ze bijna fluisterend.
‘Wat heeft ze gedaan?’ vroeg Jet weer.
‘Ze heeft verteld, dat ze een zusje van me was. En toen zei de juffrouw, dat ze het jokte. En toen zei Loulou: “Neen juffrouw, ik jok het niet, want ze is een nichtje van me;” en toen zei de juffrouw: “Nu jok je nog erger, nu heb je tweemaal gejokt,” en toen moest ze schoolblijven.’
‘Arme Loulou!’ zei Jet en toen had ze het dienstmeisje, dat op Loulou stond te wachten, lachend goedendag geknikt, en was ze met Pop aan de hand naar huis geloopen.
Jet stelde allerlei vragen, die Pop zoo kort mogelijk en bijna onrustig beantwoordde.
‘Hoe vondt je het op school?’ informeerde ze.
‘O, goed.’
| |
| |
‘Prettig of niet?’
‘Jawel. Een beetje prettig.’
‘Dus niet zoo erg?’
‘Ja,’ - Pop hield haar hoofdje schuin en wreef het langs haar schouder.
‘Ben je stout geweest?’
‘Neen!’ - het klonk zoo oprecht, en tegelijk zoo vol schrik dat Jet aan de mogelijkheid gedacht had, dat zij onwillekeurig lachen moest.
‘Is er dan wat,’ vroeg Jet nog eens, ‘hebben de kinderen je kwaad gedaan?’
Pop schudde het hoofd en zuchtte, en Jet hield eindelijk op met haar te kwellen. ‘'t Zal de nieuwheid zijn,’ dacht ze, ‘het kind is nog niet op haar gemak.’
Thuis werd Pop door den ouden heer en door Mies weer met vragen bestormd, maar Jet hielp haar nu, en vertelde voor Pop wat ze al wist.
‘Kom meid, ga zitten en je boterham eten,’ zei mijnheer Berewoud.
Pop had een stoel voor den spiegel gesleurd en was er op geklommen. Aandachtig bekeek ze eerst links, toen rechts, haar gezicht. Eindelijk boog ze zich, om beter te kunnen zien, zóó ver naar voren, dat ze met haar wang tegen het glas kwam.
‘Wat voer je toch uit, Pop?’ zei Jet. ‘Ga met je laarzen van dien stoel.’
Pop deed het, zette zich bij de tafel, maar schoof ongeduldig op haar stoel heen en weer.
Haar boterham met gestampte muisjes - haar lievelingskostje - raakte ze niet aan.
‘Zijn mijn ooren vuil, Jet?’ - vroeg ze opeens met een zucht alsof die vraag een steen van haar hart wentelde.
| |
| |
‘Wát zeg je, kind, of je ooren vuil zijn?’ stoof Jet op, terwijl ze met aandacht Pop links en rechts bekeek, - ‘als een brand zoo schoon zijn ze! Hoe kom je dááraan?’ - Jet had een kleur van schrik gekregen; ze mocht dan slordig zijn, - onzindelijkheid was tot nog toe haar gebrek niet geweest.
Pop haalde ruimer adem. ‘O,’ zei ze toen. ‘De juffrouw heeft gezegd, dat er één heel vuil kindje in de klas was, dat haar ooren niet goed had gewasschen; ze wou den naam van dat vieze kindje niet noemen; maar het moest tusschen twaalven en eenen zichzelf maar eens nazien, en zich dan wasschen.’
‘Laat de juffrouw haar eigen ooren maar eens nazien!’ riep Mies geërgerd. Mies had een onverzettelijken hekel aan al wat ‘juffrouw’ was en ze liet geen gelegenheid voorbijgaan om die antipathie aan den dag te leggen.
‘Hè!’ zei Pop met gepaste verontwaardiging over zooveel gebrek aan eerbied.
‘Tut, tut!’ suste mijnheer Berewoud, ‘het is wel heel goed dat de kleintjes op zoo iets gewezen worden.’
Nu begon Pops tongetje los te worden.
‘Weet u hoe ik op school heet; raad u eens, Pa!’
Mijnheer Berewoud peinsde. ‘Colombijntje!’ zei hij eindelijk.
Pop lachte. - ‘Neen, heel anders.’
En toen opeens fier en met klem: ‘Truda!’
‘Wel,’ zei mijnheer Berewoud, ‘dat is een prachtige naam; en Truda, wat heb je nu op school geleerd?’
Pops oogen schitterden: ‘Kijk Pa, ik zal wat doen.’
Eerst wachtte ze tot aller oogen op haar gericht waren, toen knikte ze met een wijs gezichtje, schudde
| |
| |
daarop het hoofd, en strekte ten slotte den eenen arm zoo ver mogelijk uit.
‘Wéét u het?’ vroeg ze, toen de pantomime was afgeloopen. ‘Het is een raadseltje.’
Maar niemand wist het.
Geduldig herhaalde zij het spelletje en toen nu nóg niemand het wist, vertelde ze blij, dat het janever was; en om dit duidelijk te maken, knikte ze eerst van ja, schudde toen van neen, en wees eindelijk weer met de hand, - dat was ver.
‘Heeft de juffrouw je dat geleerd?’ vroeg Mies dadelijk.
Maar Pop vertelde, dat het meisje, dat naast haar zat, zoo goed was geweest. -
Om één uur werd er gescheld, het was het dienstmeisje van de buren, dat kwam vragen of Pop met Loulou mee naar school ging.
Pop werd juist door Jet gewasschen, en nadat ze nog eens bedeesd had gevraagd, of Jet wel goed op haar ooren gelet had, ging ze verheugd met Loulou mee.
Mies ging ook naar school en Jet vond het stil en verlaten in huis. Veel vroeger dan anders was ze met alles klaar. Meer dan eens ging ze, quasi om iets te halen, naar de keuken om een praatje met Dita te maken. Jet had een gezellige natuur, ze hield er niet van, alleen te zijn en de oude heer zat in zijn kamertje te werken.
Jet ging eindelijk voor het raam zitten, trok de gordijnen flink op en begon een tafellaken, dat werkelijk heel mooi en nog uit den goeden ouden tijd was, te stoppen. Ze hield niet van zulke werkjes,
| |
| |
en ze had het al lang uitgesteld. Het was eigenlijk meer iets voor Elly, maar die had het nu ook druk.
Voorzichtig begon ze de schering te leggen, maar dikwijls keek ze op om uit het raam naar de voorbijgangers te zien. Onwillekeurig volgde ze die dan met de oogen, tot ze uit het gezicht waren.
Het vlotte niet; het verveelde haar. Ze ontdekte telkens nieuwe gleden en scheurtjes en dat ontmoedigde haar.
Ze stond eens op om zich even te vertreden, en ze vroeg haar vader of hij het niet te koud had in het kamertje, dan zou ze het petroleumkacheltje aansteken, of anders, als hij lust had, kon hij binnen komen zitten, - daar was nu toch niemand. Maar hij sloeg het af, hij was volstrekt niet koud, was juist met iets bezig en kon buitendien nergens zoo smakelijk een pijp rooken. als in zijn eigen kleine studeercel.
Toen ging Jet weer naar binnen om haar werk te hervatten, maar nu miste ze eerst haar vingerhoed, waarmee poes op den grond aan het rollen was, en toen haar naald. Toen ze na lang zoeken ook die eindelijk gevonden had, pakte ze het werk maar op, omdat het vandaag niet wou lukken, kleedde zich aan en ging de deur uit.
Om vier uur stond ze weer voor Pops school en wachtte op Pop en Loulou, die nu, heel tevreden en gelukkig in elkaars vriendschap, kwamen aanstappen.
Loulou had een mantel aan, die haar veel te lang was, en dien ze niet had vastgemaakt, om des te eerder uit de school te komen. Ze zag er nu uit
| |
| |
als een groote, zwarte vogel, die een breeden staart achter zich aansleept.
Jet knapte de kleine eerst een beetje op en nam ze toen met haar beitjes mee. Nu hadden ze het druk!
Loulou vertelde van een meisje, dat in den hoek had moeten staan, omdat ze op school gesnoept had. Ze had peredrupsjes gegeten, vertelde ze met een gezichtje, dat de grootste verachting voor dergelijke lekkernij aan den dag legde.
‘Houdt jij niet van peredrupsjes?’ vroeg Jet.
‘Ja-a,’ zei Loulou, minder op haar gemak, ‘maar het is een naar kind, want ik wou een grift met een goudvelletje om een peredrups met haar doen, en dat wou ze niet. En ik vind het wel lekker, dat ze nu in den hoek moet staan!’
Pop was niet uitgepraat over het ‘meisje naast haar’. Die kon haar ooren, zóó maar, bewegen, - en een sprinkhaan maken en een olie-en-azijn-stelletje van een klein papiertje; - ze kon net zoo'n gezicht zetten als de juffrouw en net zoo met den rug van de hand langs den neus strijken, als zij. En het mooiste van alles: met het puntje van haar tong kon ze aan haar neus raken!
Jet was verplet over de opsomming van kundigheden en talenten van die jongejuffrouw.
Thuis haalde Pop uit eigen beweging haar leesboek voor den dag en vroeg den ouden heer, haar te helpen. De kinderen in de klas waren allemaal zoo knap, en zóó wou Pop nu ook worden.
Om halfacht kwam Elly thuis.
| |
| |
‘Wel,’ vroeg mijnheer Berewoud levendig, ‘hoe is het je bevallen?’
‘Kind, wat zie je er moe uit!’ riep Jet verschrikt. ‘Heb je zoo'n drukken dag gehad?’
‘Nogal,’ zei Elly alleen, terwijl ze zich op een stoel liet vallen en langzaam en lusteloos haar mantel losknoopte, haar hoedje afzette en met den rug van de hand langs de oogen streek.
Jet schonk gauw een kop thee in en zette dien voor Elly neer.
Pop deed vergeefsche moeite om op haar schoot te klimmen.
‘Nu niet, Pop!’ zei Elly.
‘Ik heet geen Pop,’ riep de kleine vroolijk, ‘ik heet Truda!’ - Pop had al uitgezien naar een gelegenheid om Elly van haar school te vertellen, en ze begon, nu de kans schoon was.
‘Nu, Truda,’ zei Elly alleen, ‘dan moet je me dat morgen maar eens vertellen, hoor!’
Elly moest al in een heel slechte luim zijn, als ze tegen Pop onvriendelijk was.
|
|