opheffende: ‘O, u kunt het niet begrijpen, wat het is, als je moeder bent en je hebt kinderen.’
Elly dacht er over hoe het iemand te moede zou zijn, die moeder was en geen kinderen had, maar ze luisterde met aandacht naar mevrouw en had geen tijd om dit vraagstuk voor zichzelve op te lossen. ‘Ze spoken, ze spoken, als het nog zwarte nacht is en je slaapt, dan spoken ze al! - Vindt je het prettig om kinderjuffrouw te zijn?’ En ze zag Elly belangstellend aan.
Elly kleurde, ze wist zoo gauw niet, wat te zeggen. ‘Ja natuurlijk, hè, - als u het toch doet. Ik vraag wel dom, vindt u niet? - Maar we hebben niet allemaal dezelfde wenschen, is het wel?’
Elly schudde schielijk en ontkennend het hoofd.
‘Toen ik een klein meisje was, kon ik niet begrijpen, dat mijn broer spelen wou met de krissen en de klewangs en al die andere vreeselijke messen, die in Papa's kamer hingen; ik heb er toen erg om gehuild, maar hij wou toch, - en hij speelde met allerlei verschrikkelijke dieren, die tegen de muren liepen of in den tuin, - en als ik huilde, dan lachte hij en deed het juist.
En nu denk ik maar, als ik zie dat andere menschen zulke ijselijke dingen willen: - doe het maar, als je het zelf toch wilt, hè? - Maar ik wil er niets van hooren of zien. - Als mijn broertje tóch met zijn spinnen speelde, hield ik mijn twee handen maar vast voor mijn oogen, - en dat doe ik nu nog.’
Elly wist tegen deze verstandige en doorwrochte redeneering niets in te brengen en was een oogenblik