Als 't buiten regent
(ca. 1910-1920 )–Reinoudina de Goeje, Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 193]
| |
[pagina 195]
| |
Goudhaartje is een dame geworden.Het is een heele tijd later. Rietje's arm is lang genezen, Liplapje's been is ook volkomen gezond, en ze kan het even goed gebruiken als vóór het ongeval met de haakpen. Alleen moet het verband er om blijven, maar dat hindert niet, want Liplapje draagt toch een broekje, waaraan Maatje een lange kant heeft genaaid, die tot over de knieën reikt, wat prachtig staat en meteen het verbandje bedekt. | |
[pagina 196]
| |
Goudhaartje? - Wel, die is een heele dame geworden. Dat kind is zoo verbazend gegroeid! Ze heeft al lang de bakerkleeren uitgetrokken. Ze was al heel gauw zindelijk, en zoo verstandig! Ze kent al de versjes, die Marietje kent. En ze kan al wat letters ook lezen. Het heele woord paa kan ze al spellen en lezen. Zoo'n letter, die op een pijp lijkt, heet p, en twee zwaantjes aa, en dat is samen paa. Het lijkt makkelijk, maar als je het leeren moet, is het heel lastig. Rie heeft er dan ook veel moeite mee gehad, - om het Goudhaartje te leeren, meen ik. Zelf is ze al aan het woord hoed. Dat is nog veel moeilijker, dat kunnen poppen nooit leeren, alleen echte kinderen. Goudhaartje is goed in de kleeren gekomen, de heele poppenlinnenkast is er | |
[pagina 197]
| |
[pagina 199]
| |
vol van. Eerst heeft Rie zelf een jurkje voor haar genaaid. Maar dat was een beetje kort uitgevallen, en het zat niet zoo heel stevig in elkaar; zeker was het garen slecht, waarmee Rietje naaide. Pop is er ten minste gauw uitgegroeid, en het jurkje was zoo getornd en versleten, dat er voor Liplapje ook niets meer van te maken was. Op een mooien dag was Mammie aan het werk gegaan. Goudhaartje kon zoo niet langer blijven loopen. De naaister was er ook dien dag om een manteltje voor Rie te maken, en die heeft op het eind meegeholpen. Toen is er wat afgenaaid! Een heel stel ondergoed, samen tien stuks. Een flanelletje, een rood flanelletje, daarin alleen zag Pop er uit om te stelen, Rie vond | |
[pagina 200]
| |
het eigenlijk zonde dat er wat over moest. Dan een dun hemdje met kant, waar het flanel doorheen schemerde, en een paar sterke zwarte kousen, met dubbele knieën en hielen voor 't slijten. Nummer vier: een onderbroekje, nummer vijf: een dun, wit broekje. Daarin zag Goudhaartje er nu echt uit als een deftige dame, want aan de pijpjes zat een mooie strook en daarboven een tusschenzetsel met een rood lint er door geregen; Rie moest er telkens naar kijken, zoo mooi vond ze het. Dan een lekker warm onderrokje, en een stofrok met een breede strook. De stofrok was van donkergrijs goed. Dat was makkelijk voor Goudhaartje, want nu werd de rok niet zoo vuil, als het eens stoof, en als er modder aan kwam | |
[pagina 201]
| |
van de plassen op straat, kon ze die er ook uitschuieren. Maar Rie ried haar toch aan om de rokken flink hoog op te nemen, want een modderrand staat leelijk, vooral voor een deftige dame. Het achtste was een onderlijfje, het negende stuk een zak, en het tiende een zakdoek. Dat was prettig voor Goudhaartje, dat ze nu zelf een zakdoek bij zich had, en voor Rie was het ook gelukkig. Nu hoefde ze Goudhaartje niet meer zoo dikwijls te helpen. En als Rie eens met iets bezig was, hoefde ze er niet telkens af te loopen, om naar Goudhaartje's neusje te zien, wat heel lastig is voor een moeder, vooral als ze twee kinderen heeft, en zelf verkouden is. | |
[pagina 202]
| |
Ja, Goudhaartje's neusje! Dat was ongelukkig niet beter geworden. Pa had het wat gelijk gemaakt, maar er was toch een diepe voor in gebleven. Een litteeken, net als bij menschen, die zich erg snijden. Jetje's broertje, die zoo mooi Fransch sprak, zei, dat het een likteeken heette; maar dat kon Marietje niet gelooven. Dat was dan zeker óók Fransch! Het mooiste van alles waren Goudhaartje's jurken. Vooreerst een rood kinderjurkje met een wit boezelaar. Als ze dat aanhad, was ze een schoolkind. De andere was heel prachtig, een echte baljapon van rose zijde met zilveren kraaltjes. Die mocht ze maar een enkel keertje dragen, op Zondag bij heel mooi weer, of als ze jarig was, maar dat gebeurde zoo zelden. Soms, als Rie goed had opgepast | |
[pagina 203]
| |
en Maatje bijzonder tevreden was, dan mocht het wel eens verbeelden, dat Goudhaartje jarig was en dan werd ze ook in die mooie kleeren gestoken. Op zoo'n dag was Goudhaartje erg gelukkig en Rie, haar moedertje, ook. |
|