Als 't buiten regent
(ca. 1910-1920 )–Reinoudina de Goeje, Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 127]
| |
[pagina 129]
| |
Rie is zoo alleen.Kleine Rie was ziek. Ze lag in een bedje met witte gordijnen, in een aardige kleine kamer. Voor het bed stond een tafeltje en daarop stonden twee fleschjes met lange witte befjes om. Ze keken zoo deftig en ernstig naar Rietje of ze zelf dokters waren, en beide waren ze nog halfvol met heel nare drankjes. Het eene zag er uit als water, maar het smaakte zout. Daarmee moest ze gorgelen. Het is heel akelig om te gorgelen, vooral als | |
[pagina 130]
| |
je keel dik is. Het kriebelt en het doet pijn en je moet er van hoesten, en je verslikt je dikwijls. En dan moet je altijd je hoofd achterover houden. Rie was telkens bang dat haar nekje er stijf van zou worden, maar dat gebeurde gelukkig niet. Het andere drankje zag mooi rood en doorschijnend, als een ulevel. Maar ulevellen zijn zoet en lekker, en het roode drankje smaakte bitter, en nog zuur ook. Rie geloofde vast, dat het bedorven was, net als melk soms in den zomer, maar Pa schudde lachend het hoofd en Maatje proefde er van en zei, dat het juist frisch was en als limonade smaakte. En kleine Rie moest het drankje innemen. Rie had al gegorgeld, en al ingenomen ook. Pa was naar kantoor. Maatje was | |
[pagina 131]
| |
in de kamer aan het stof afnemen en Minet, die heelemaal geen medelijden met Marietje had, - Minet zat op den drempel in het voorjaarszonnetje en hapte naar een vlieg. ‘Poes, Poes!’ riep Rie. Ze wou dat de kat op den stoel naast haar bed kwam zitten om met haar te spelen. Poes keek even om, rekte zich uit, kneep de oogen dicht en ging toen in de zon liggen slapen. Rie werd er bedroefd om, zij had wél altijd met Poes gespeeld, en zij was ook heel aardig voor Poes geweest toen die ziek was. En Pietje zat maar in zijn kooi en wipte vroolijk van het eene stokje op het andere, juist of er niemand in huis ziek was. Hij zong niet eens voor haar, hij pelde maar zaadjes, ze kon het in bed | |
[pagina 132]
| |
hooren, en hupte dan naar het fonteintje om een lekker frisch slokje water te nemen, en of zijn kleine vriendin ook nare drankjes moest slikken, - daarom gaf hij niet. Verdrietig keerde Rie zich om. Ze wou wat gaan slapen; ze had toch niemand om mee te spelen voor Maatje klaar was. En Maatjes hebben het altijd zoo druk, die moeten kopjes wasschen, en stof afnemen, en boterhammen snijden, en dan weer kopjes wasschen, altijd maar door. Rie zuchtte. Had ze Liplapje maar, de kleine negerpop. Maar Liplapje was nog veel zieker dan zij. Die mocht heelemaal haar bed niet uit. En bij Marietje mocht ze volstrekt niet liggen, daarvoor was ze veel te erg. Ze had een haakpen in haar been gekregen, en toen Rie er die had willen uittrekken, was er een groote | |
[pagina 133]
| |
winkelhaak in haar been gekomen. En nu zemelde ze. Het beste was, dat Liplapje nu maar stil in haar eigen ledekantje bleef. Ze mocht zich niet verroeren, de minste beweging was schadelijk en maakte dat de arme kleine Liplap nog meer zemelen verloor. Zoo kwam het dat Marietje niemand had, en met tranen op de warme wangetjes insliep, omdat ze zoo heelemaal alleen was. |
|