Als 't buiten regent
(ca. 1910-1920 )–Reinoudina de Goeje, Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 103]
| |
[pagina 105]
| |
Het Afscheid.Aan alles komt een einde, zoo ook aan den tijd om uit logeeren te zijn. De tijd scheen Jan en Bertha heel kort, maar zij waren eenige maanden buiten geweest, toen tante hun eens op een morgen vertelde, dat papa zou komen, om hen terug te halen. ‘Vandaag?’ ‘Ja.’ ‘Och, tante, en dan de poesjes?’ luidde de eerste uitroep. | |
[pagina 106]
| |
‘Neen, maar welke onhartelijke kinderen,’ zeide grootmoeder. ‘Wie denkt er nu meer om poesjes dan om papa en mama, die men terug zal zien, en dan om grootmoeder, tante en de neefjes, die men verlaten zal?’ Jan en Bertha keken elkander eens even aan: zij vonden wel, dat grootmoeder gelijk had, maar ze zagen niet goed kans om dit te zeggen. Bertha sloeg echter haar armen om grootmoeders hals en fluisterde haar toe: ‘Ik houd zooveel van allemaal,’ en toen lachte de oude vrouw eens en zeide: ‘Ik weet het wel, mijn kindje.’ En grootmoeder kuste haar, met tranen in de oogen, want het speet haar erg, dat de beide kleine gasten weer vertrokken. Zij waren haar in al dien tijd nooit | |
[pagina 107]
| |
tot last geweest, en toen papa dan ook kwam, hoorde hij niet dan wat hem genoegen deed. ‘Zoo mag ik het hooren,’ sprak hij. ‘en wat zal mama daar blij om zijn.... en het zusje en het broertje.’ ‘Wat?’ riepen Jan en Bertha te gelijk uit. Om de waarheid te zeggen hadden zij er al dezen tijd geheel niet aan gedacht, dat er hun een broertje of zusje beloofd was. En wat hoorden nu hun ooren? Sprak papa niet van een broertje en een zusje? Zij vroegen het nog eens na. ‘Ja, ja,’ herhaalde papa, ‘het is zoo. Er zijn twee wiegjes, en in het eene ligt een allerliefst zusje zoo fijn als een prinsesje met een klein blond krullebolletje en blauwe oogjes, en in de andere wieg | |
[pagina 108]
| |
zult ge een broertje vinden, dat nu al lust schijnt te hebben aan vechten, zoo dapper slaat hij met de kleine vuistjes tegen de dekentjes.’ Wel, dat was een heerlijk nieuws, en Jan en Bertha hadden honderden vragen over die prettige verrassing te doen. ‘In den spoor zal ik je alles vertellen,’ beloofde papa; ‘maar nu wordt het tijd van klaarmaken.’ ‘En van afscheidnemen van onze poesjes,’ voegden de kinderen er bij. ‘Die poesjes weten wat,’ merkte tante lachend aan en vertelde, dat haar kleine gasten nooit ander speelgoed hadden gehad. Een poosje later stonden koffer en reiszak klaar, om naar den spoor gereden te worden, en waren Bertha en | |
[pagina 109]
| |
[pagina 111]
| |
Jan aan het afscheidnemen van de poesjes. Bertha zat op het trapje van het Bordes, met Fluweeltje en Zijdezacht op haar schoot. Jan hield het IJsbeertje vóór zich en gaf de drie poesjes den goeden raad om niets te vergeten van alles wat hij hun geleerd had, en de overige poesjes drongen zich alle om het tweetal heen, alsof ze begrepen, dat het een plechtig oogenblik was. ‘Vaarwel, mijn lievelingen,’ sprak Bertha op zoo treurigen toon, dat haar papa, die door de geopende ramen naar haar keek en dit hoorde, op eens iets bedacht. Wat dat was moet nog een geheim blijven, maar hij vroeg iets aan tante, | |
[pagina 112]
| |
die lachende uitriep: ‘Maar ge denkt toch niet, dat wij hier die negen poesjes willen houden, als de kinderen weg zijn?’ ‘Wel neen,’ zeide grootmoeder, ‘aan onze oude Minette hebben wij ruim genoeg.’ ‘Zoo, dan is het goed,’ sprak de vader van Jan en Bertha en riep de kinderen in huis, om afscheid van grootmoeder en tante te nemen, terwijl hijzelf nog zacht een afspraak maakte met Nico en August, die erg moesten lachen om wat oom hun toefluisterde en toen zeer geheimzinnig verdwenen, waarna ze een order gaven aan den knecht, die het goed naar het station zou brengen.
Een kwartiertje later stonden Nico en August op het perron en zaten Jan en | |
[pagina 113]
| |
Bertha met hun vader in den spoorwagen, de locomotief floot lang en schel en toen ging het voorwaarts. De neefjes wuifden met hun hoeden, en Jan en Bertha knikten en riepen: ‘Vaarwel, vaarwel,’ zoolang als ze elkander konden zien, maar dat grapje was spoedig uit. In een ommezien was het station met de neefjes verdwenen. De reis duurde verbazend kort; - dat kwam omdat de kinderen, die vermoeid waren, dadelijk in slaap vielen en niet ontwaakten, voordat de trein stilhield in hun woonplaats. |
|