Als 't buiten regent
(ca. 1910-1920 )–Reinoudina de Goeje, Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
[pagina 31]
| |
Op Reis.Al zeer vroeg den volgenden morgen werden Jan en Bertha gebaad en gekleed en al spoedig na het ontbijt kwam tante Annette om haar kleine gasten af te halen. Spoedig daarop stond de vigelante voor de deur, werd de koffer der kinderen er opgeladen, en reed het kleine troepje naar het station. Papa ging mede in het rijtuig, maar mama bleef thuis voor de ramen staan | |
[pagina 32]
| |
en knikte haar kleintjes nog eens toe. In weggaan en afscheid nemen is altijd iets treurigs, en al wordt dit niet door ieder even sterk gevoeld, de meeste menschen en kinderen krijgen een beetje lust om te schreien, als ze vertrekken. Zoo ging het Bertha ook. Op eens, toen ze wegreed en haar huis en haar moeder niet meer kon zien, zakte haar de moed in de schoenen en kwamen er tranen in haar oogen. ‘Bertha huilt,’ zeide Jan; maar papa wenkte hem, dat hij niet naar haar moest kijken, en toen keek hij het raampje uit, om zijn zusje tijd tot bedaren te geven. De rit duurde niet lang, want ze woonden niet ver van het spoor. Nu, dat trof goed, want het bleek, dat de trein er al was. In alle haast werd dus de koffer gewogen, | |
[pagina 33]
| |
[pagina 35]
| |
nam papa de kaartjes en hielp het drietal in den wagon. Toen stapte papa ook nog even mede naar binnen, kuste en pakte zijn bengeltjes, herinnerde er hen nog eens aan, om toch vooral gehoorzaam te zijn aan grootma en tante en stopte toen Jan en Bertha ieder een pakje in de hand. ‘Heel voorzichtig losmaken,’ zeide papa, drukte tante de beide handen en verdween, terwijl de kinderen met verbazing de geheimzinnige pakjes bekeken. De trein was al een heel eindje weg, voordat Jan en Bertha het bemerkten, zooveel moeite hadden zij om de touwtjes van de pakjes los te krijgen, en toen ze eindelijk eens opkeken, was het tooneel daarbuiten al geheel veranderd. De stad met haar huizen en kerken | |
[pagina 36]
| |
was verdwenen, en in plaats daarvan zagen zij lucht en boomen en weilanden met koeien, schapen en paarden. Soms was er hier of daar een huis, een boerenwoning of een wachtershuisje, maar de trein - want het was een sneltrein - maakte zoo'n haast, dat alles bijna even spoedig uit hun oogen verdween, als zij het zagen. Zij hadden het vorige jaar ook gespoord, maar een jaar duurt lang, als men nog heel jong is, en zoo was het hun nu net alsof ze voor het eerst met het spoor reisden, en het beviel hun heel goed; zelfs zoo goed, dat ze langen tijd uit de raampjes bleven kijken en geheel niet aan het verdere openmaken van de pakjes dachten. Het bleek nu, dat papa hun ieder een | |
[pagina 37]
| |
doos met flikjes had gegeven. Dat was niet kwaad, want al is kijken nog zoo prettig, een chocolaadje kan men onder de hand er altijd nog wel bij opmuizen, vond Jan, presenteerde tante en zijn zusje en stelde voor, om een der doozen geheel vol te laten en die mee te nemen voor de beide neefjes. ‘Maar Nicolaas en August zijn al zulke groote jongens geworden,’ zeide tante. Bertha vond echter, dat men nooit te groot of te oud was om flikjes te eten, en zoo zochten zij de mooiste doos uit en pakten die weer netjes in, terwijl de andere gebruikt werd om er af en toe eens uit te presenteeren. ‘En heb ik je nu al verteld, dat je kleine, jonge poesjes bij ons zult zien?’ vroeg tante. | |
[pagina 38]
| |
Neen, daar hadden ze nog niets van gehoord, maar het bleek een goede tijding te zijn, want Jan en Bertha hielden allebei evenveel van poesen en vooral van kleine. ‘Mama houdt er niet van,’ vertelde Bertha, ‘anders hadden wij een snoezig katje gekregen van den tuinman. Hij wou het ons present geven, met belletjes om den hals en een rood strikje, maar mama zei: “Dank je wel, baas; poesen maken alles in de war, ze bijten en krabbelen overal aan en bederven in den tuin de bloemperken.” De tuinman lachte en zeide: “Kom, mevrouw, zoo erg is het niet;” - maar mama nam het poesje toch nog niet. Erg jammer.’ ‘Mama had gelijk,’ vond tante, ‘het geeft een heele drukte al die gedierten in huis.’ | |
[pagina 39]
| |
‘Wij zullen wel voor de katten zorgen, zoolang wij bij u zijn,’ beloofde Jan. ‘Als de groote poes daar maar mee gediend is,’ zeide tante; ‘zij zorgt het liefst zelf geheel alleen voor haar kleintjes.’ ‘O, maar wij zullen goede vrienden met haar worden,’ merkte Bertha aan. ‘Hoe heet de oude poes, tante?’ ‘Minette.’ ‘En de kleine?’ ‘O, die hebben nog geen namen, denk ik.’ ‘Maar hoe praat u dan met hen, tante?’ ‘Nu, zoo heel veel heb ik nog niet met hen gepraat,’ antwoordde tante lachend. Dat vond Bertha heel vreemd. Geen namen hebben? En niet tegen die lieve beestjes praten? Hoe was het mogelijk! ‘Hoeveel zijn er, tante?’ | |
[pagina 40]
| |
‘Wel, ik geloof vijf of zes, maar zoo heel precies weet ik het niet.’ ‘Wij zullen moeten beginnen met hun namen te geven,’ besloten de kinderen, maar toen ze namen probeerden te bedenken, kwam er hun geen enkele te binnen. ‘Dat komt door het leven van den trein,’ zeide tante; ‘later als ge de poesjes er bij hebt, zal het wel beter gaan. Dan kunt ge hen noemen naar het een of ander, dat ge aan hen ziet, bijvoorbeeld: zwartoor, grijsvel, langstaart, witpoot of iets dergelijks.’ Dat was een goede raad, en ze besloten dus met het geven der namen te wachten tot ze op Vreugdelust zouden wezen. Hoe laat was het? Zouden ze er haast wezen? Ze dachten eigenlijk, dat het nog wel | |
[pagina 41]
| |
een poosje zou duren, want ze herinnerden zich nu weer, hoe vreeselijk ze het vorige jaar naar het einde van de reis verlangden, en meenden, dat die tijd van verveling nog wel zou moeten komen. Maar ziet - tot hun groote verbazing hield de trein stil, en waren ze waar ze wezen moesten. Dat was een prettige verrassing. Kijk eens aan, daar stonden Nicolaas en August met Gerrit den koetsier voor het hek, want ze mochten niet op het perron komen. Nu, tante haastte zich met haar logeetjes naar den uitgang, en terwijl zij voor het goed zorgde, namen August en Nico hun kleinen neef en nicht alvast mede naar het rijtuig dat hen spoedig bracht naar Vreugdelust, bij grootmoeder, die haar kleinkinderen hartelijk begroette. |
|