Bekroonde volksliederen, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen(1835)–C.P.E. Robidé van der Aa, Carel Godfried Withuys– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Volksvlijt. Kort is 't leven, lang de rust. Voort met lust, Vlugtig zijn de dagen. Wie zijn lot verheffen wil, Sta niet stil; Vlijt zal vruchten dragen. Hoe gelukkig is de man, Die zijn leden roeren kan! Druilt een luije, loom van slaap, Dat hij gaap'; 't Einde draagt de lasten. Werken moeten knecht en Heer; Dat brengt eer, Dat vult kist en kasten. - Zit de traagheid bij 't gezin, Spoedig sluipt ook de armoede in. Waar zou 't heen met stad en Land, Wierd' de hand Niet met kracht bewogen? 't Ware ellende wijd en zijd; Burgervlijt Geeft het Land vermogen. Wie zijn taak of arbeid haat, Is een kanker in den Staat. [pagina 10] [p. 10] Droomend waakt hij, mat van oog, Dom en droog, Stomp van ziel en zinnen, Wakker en gespierd zijn zij, Kloek en blij, Zij, die d' arbeid minnen. Kan er een gezonder zijn? Werken is een medicijn. Wie zijn' tijd met vlijt besteedt, Heeft van leed, Noch verveling hinder; Altijd bezig met vermaak Aan zijn taak, Drukt hem de onspoed minder; Vliegend gaan hem de uren rond: Werken houdt de ziel gezond. Klieft een stoomboot ook den stroom Zonder stoom, Die het rad doet zwaaijen? Geeft een molen lat of deel, Bloem en meel, Als geen wieken draaijen? - Wie vooruit wil op zijn baan, Moet de hand aan 't werken slaan. Lustig dan de taak volbragt, Die ons wacht? - Handen uit de mouwen! - Arbeid geeft, bij vlugger bloed, Geld en goed; Vlijt kan huizen bouwen; Vlijt geeft achting, loon en lust; Na het werken smaakt de rust. W. Vorige Volgende