Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
No. 69.
| |
[pagina 167]
| |
ik tot U gekomen, om van U iets wat duitelijk is te hooren van vrede, en om toch ook iets te kunnen zeggen, als de Cap; mij arm neer leg, en dan zal ik weder zelf naar Samuël Maharrero gaan.
Antwoord van mij Capitein Hendrik Witbooi
Ja lieve Cap' Ik heb te voor nemens van Uwe koms gehoor, en ben zeer van harte verblyd en dankbaar, over Uwe koms, maar, ik kan U vandag niet Uwe wensch voldoen, ik kan U vandag niet iets geven wat vas en duitelyk is, want ik heb U altyd gezeg, in voorige dagen, toen U tot mij van vrede gesproken heb, wach eers, ik heb altyd gezeg, laat ons menschen niet vrede maken, maar, laat ons veel meer bidden, tot God wat te stigter des vredes is, laat Hij zelf de tyd van vrede laat uitbreken, en laat een van ons twee wat vechten vrede vragen, uit zijn eigen hart, zoo heb ik woorden gehoor, van mijne mannen, wat ik naar Windhoek gesturt hebben, dat zij daar op Windhoek een man, met name Pernd Beukeus gekregen hebben, wat ook van Samuël Maharrero gesturt was, naar Windhoek en die man heeft aan mijne mannen woorden van Samuël Maharerro verhaalt en toen mijne mannen gekomen [zijn], en mij die woorden verhalen, toen is mijn hart bewogen geworden, van die woorden, want die woorden waren mij zeer gewigtig en en ernstig, en ik ben in myn hart opgestaan, en gekyk, van waar die woorden zijn, en van wien die woorden komen, zoo heb ik gedach, dat zijn de woorden wat ik vraagt, en wat ik verwacht, want in deze poort verwach ik de vrede, met zulke woorden, en dat zijn toch waarlyk niet woorden, wat uit Samuël zijn eigene | |
[pagina 168]
| |
menschelijke hart uitkomen, en uit zijne uitvindingGa naar voetnoot2) maar dat zijn woorden van eenen hoogeren mag, en voorzienigheid, en van Dien bestuirteGa naar voetnoot3) woorden, Zoo heb ik het ten volle deze deze woorden geloof, Dat zij waarlyk Samuel zyn woorden zijn en heeft het mij gesmaak, als of dat de woorden zyn wat uit een broonGa naar voetnoot4) uitkomen, zoo hebben deze woorden mij die vrijmoedighen en blijmoedigheid gegeven, om mijn mond open te doen, en tot hem weder iets de zeggen, en dat ik die woorden ten volle aangenomen, heb zoo heef hij mij een brief gegeven, wat ik gansch verbaas en verwondert is, want hij werp alle dingen op mij, en hij on[t]ken ganschelijk die lieflyke woorden wat hij zelf met zyn mond uitgesproken hebben, En beschuuldig dien man van Hem wat hy gesturt heeft, Dat het niet zijne woorden zijn maar dat die man uit bangheid die woorden zal gesproken hebben, en alhoewel hij zoo die woorden on[t]ken, zoo voel ik doch in mijn hart, en geloof Dat het waarlijk zijne eigene woorden, zyn maar hy ma[a]k net zoo als zijne overleden Vader gemaak heef, Zyn Vader heeft ook op den dag van !Goxa//ganas zulke gewigtige woorden uitgesproken, en ernstige woorden, en kort daarna heef hij ook weder die woorden on[t]ken, Hy properGa naar voetnoot5) om op waarheid te staan, en kort daarna spring hij weder af, van die waarheid, en net zoo vermaak hij ook weder, zoo lijk dat maar voor mij, zoo ben ik opgestaan, toen ik zijne woorden gehoort hebt, | |
[pagina 169]
| |
maar zijne brief heeft mij weder laten zitten, door de onkenning van zijne woorden zoo kan ik U vandag niet vaste en duidelijke iets geven, zoo heb ik eers zoo uitgezien, laat eerst naar die man Samuel Maharero [gaan] en zoek eers bij die man, en zoekt die woorden, en zoekt een ware vreug in Samuel, waardoor hij deze woorden gesproken heeft, en kom dan weder tot mij, met een vaste en duidelijk, en ware dingen van Samuel ! want ik denk, U deze Kapithein gy kend mij Gij kent mijne gedachte, en werken, maar die man ken U messchein niet zoo ver, Daarom gaat eerst naar die man, en kom weder, Dan eers zal ik U iets dui[de]lijks en vaste kennes geven, zoo werk dan zonder vermoeide zijn, terwijl die man U ook noemd als Vader, en als kind Achter U wil staan, om als kind van U geleert en onderwijs en beraden de woorden.
Kapithein Hermanus antwoord.
Verder wel ik ook iets vragen aan te Kapithein, als het niet te vroeger is, Kapithein Hendrik Witbooi Antwoord Kapt kan vragen, Kapi[t]hein Hermanus vraag Wat zou dan de op leggen wesenGa naar voetnoot6) van U deze Kapithein, op de vreede wanner Samuel vreede zoude aannemen, en maaken?
Kapithein Hendrikdt antwoord
Ik zou hem twee punden opleggen Hij heef menschen van mij, zoo zal ik die menschen vragen, Dat is eene, en de tweede, ik zal de orlog onkoste vraagen, maar het zal miesschein voor hem zwaar | |
[pagina 170]
| |
woorden, maar naar mijn weten, zoude het voor hem niet al de zwaar en onmogelijk wesen, als hij dat zoude weten, en wel bedenken, dat die schade en verlies meer is, wat hy door oorlog zal kreegen, Dan die schade en verlies, wat hij zelf met zijne handen zal uitgeven, in onzes aller toestemmi[n]g op een zekeren maat, want de Oorlog vraag niets by de eigenaar, Hy vat ook niet op zekere maat, hy verschoen niets Hy vat al wat hy ziet en krijg, Het zy gemeesteGa naar voetnoot7) goed, of ongemeeste goed, wat de eigenaar misschein niet zou geven, als hij zelf zou gegeven, Dat vat hy, De beste ongemeeste huis melk koei, dat vat Hy ook Daarom denk ik, dat deze oplegging voor hem niet zwaar woorden,
Als hy in deze zaak dieper zoude inzien.
Kapithein Hermanus V. Wyk vraag verder,
Als Samuel Maharero de vrede aannemen, Waar meend U Kapithein? Dat de vergadering plaats zal vinden?
Kapithein Hendrikd Witb Antwoord.
Ik meen, dat het hier op mijn plaats zal wesen.
Hier heeft deze gespreek geeeindig Kapithe[i]n Hendrik Witboois |
|