Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
No. 68.
| |
[pagina 153]
| |
Engelsche mannen gezien, en met hen gehandel, en door die handel zyn wy met hen in de bekendschap geraak, en zyn met hen gewent geworden en alle noodige gebruik goederen, wat van de witte menschen komt, dat hebben wy eers van de Engelschen gezien, en geweten, kleere goed, drinkgoed, of schietgoed, en wy hebben gezien, en ondervonden dat men met Engelschen kan klaar komen, in handel en in leven en als het kan gedenk en gezeg word, dat een eenige natie eene voorreg zal hebben, over deze Afrika, dan kan dat gezeg worden van de Engelschen, omdat zy eers in dit land gekomen zyn, en wy zyn met hen in handels vriendschap in bekendschap geraak, want, komen zy in ons land, dan komen zy niet met hunne zelfstandige regeerings wetten, maar zy komen als handelaars, en handelen en gaan weder trug, en deze omgaan van handel met de Engelschen, die vriendschap is my gansch genoeg, en ik heb geen andere meerdere soort van vriendschap of traaktaat noodig, wat ik met een witte natie nog verder kan maken, want zoo als ik nu aan U Edl voorgeleg heb, dat is wat ik heb, van de Engelsche Governement, en van die oude vriendschap van myn oude groote Vader, met U Engelschen, en ik staat nog op die oude vriendschap in myn dagGa naar voetnoot2) maar nu ziet ik een ander man, | |
[pagina 154]
| |
wat ik gansch niet ken, zyne wetten en werken, die zyn my gansch onmogelyk, en onbegrypelyk, en onbestaanbaar, daarom maak ik deze brief aan U Edl, hoopende, dat U my de volle waarheid, en voldoende antwoord zal geven, over myne vragen wat ik wilte vragen, van de koms van de Duitsters want de werken van de Duitsters gaan in myn land in, en komt nu tot aan myn leven, om my te verniedigen met oorlog, zonder dat ik weet, wat myn schuld is, reeds is de oorlog van de Hoofman uitgetrek naar Hoornkrans, om my te kom schieten, maar hy is eers truggegaan, | |
[pagina 155]
| |
omdat ik die tyd niet thuis was, zoo ben ik verbaas, over die oorlog, wat myn schuld is,Ga naar voetnoot3) en waarom ik geschiet word, want het is my niet gezeg, dat ik zal geschiet word, en waarom ik geschiet word, daarom vraag ik by U Edl, omdat U miesschien zal weten, want Gy zyt traaktaten, en van U Engelschen en Duitsch kan de een natie geen ding doen, wat de ander natie niet weet, want, omdat ik zoo gehoort heb vraag ik by U Edl, dat de Engelsche Governement en Duitsche Governement een groote vergaderingGa naar voetnoot4) gemaak hebben, en gesproken, aan wien zy de land Afrika zal overlaten, om beschermings traaktaat met lands hoofden te sluiten, zoo heeft U Engelschen aan Duitsters het land afgegeven maar U hebt in Uwe vergadering gezeg, dat geen hoof zal gedwongen word met geweld, als een hoof gewillig is, en verstaan, om die bescherming aan te neem, dan kan hy aannemen, en wanneer ander hoof onwillig is [en] niet verstaan, om die bescherming aan te neem, dan kan hem ook niet gedwongen en verpligt worden, met geweld dat was Uwe afspraak gewees in Uwe vergadering, met Uwer aller toestemming, en zoo is het ook geschied, sommige hoofden hebben zich ingegeven, in die bescherming, maar die hoofden staan vandag in die groote beraauw, en spyt, dat zy die bescherming aangenomen hebben, want zy hebben nog niets gezien, van al die lekkere woorden wat de Duitsters voor hen gezeg hebben, want de Duitsters hebben voor die hoofden gezeg, dat zy voor die hoofden wil beschermen, | |
[pagina 156]
| |
van andere magtige natiës, wat met magten wil inkomen en de landshoofden met geweld hunne landen en plaatsen afvatten zoo wil hy de hoofden beschermen, van zulke onverstaandige, en onregvaardige menschen, wat de landshoofden hunne eige landen en plaatsen wil afvatten, eigenhandig, zonder dat zy permisi krygen van de hoofden maar het lyk my gansch heel anders, zoo ver ik nu gehoort en gezien heb van zyn koms het lyk my, hy zelf is die man, wat hy zeg van de andere natiës, want hy komt nu al met zulke werken, want hy regeert nu zelfstandig met zyne regeerings wetten, hy vraag niets naar reg en waarheid, of permisi by een landshoof, want hy zet zelfs de wetten in ons land, naar zyne eigene uitzien, en die wetten zyn gansch onmogelyk, en onbestaanbaar, en onbeleefbaar, en onverdragelyk, onbarmhartig, en ongevoelig hy zet verbodende wetten in ons land, en op onze plaatsen, en belet ons ook, om ons eigen landswilt te schieten, om daarvan te leven, want dat is ons levens kans, wat God ons gegeven heeft God ons gegeven heeft hij heeft reeds een Witte man, daar voor gestraf, omdat hij de wilt geschiet heeft. om te leven hij straf zelf onze menschen, op Windhoek, en heeft menschen reeds doodgeslaan over schuldig, wat niet genoeg en waardig zijn,Ga naar voetnoot5) om mensch daarvoor dood de slaan, dat waren .5. menschen 4 bergdamaras, en 1. rooi man van mij dat hebben zelf de ampenaars van Hoofman aan mijne ampenaars ver haal, en hij slaat te menschen op een schandelyke en grouwelijke wyse wij dom[m]e en onverstandige menschen, zoo als hij van ons denk | |
[pagina 157]
| |
wij straffen nog nuit een mensch op zulke gruiwelyke en onbehoorlyke wijse, want hij strek de menschen neder op de rug, en slaat de menschen op de maag, en wel tusschen de twee bennenGa naar voetnoot6) het zij man, of het zij vrouw mensch zoo kan U Edl zelf begrijpen, dat geen mensch kan leven, van zulke straf en ten tweede toen de damarras op mijn plaats gekomen zyn, en zijn gevlug, en omdat zij moeg geworden zijn van de vlug, zoo hebben zij geleg en geslaap, toen komen daar 4 Witte mannen, en 1. baster en vermoord daar 6. damarras, en dat zijn witte mannen wat onder hoofman staan, zoo zijn nual 11 menschen, zonder oorzaak van de Duitsters ver moord geworden, daarom maak ik deze brief aan U Edl. Om U te zeggen, en ook te vragen omGa naar voetnoot7) U Edl weet, van deze dingen, en werken en voornemens van te Duitschters, waarmede zij in ons land ingekomen zyn want ik hoor, dat U Engelschen en Duitschen met Uwer aller toesteming, het land over de Duitscher over gegeven heb, om die bescherming traktaat met lands hoofden te maken met de gewilligheid, en toesteming, van de hoofden en een hoof wat niet wil ingaan in traaktaat, die kan niet verblig word met geweld, om in die traaktaat in te gaan, zoolang hij nog niet zelf in zien zoo heeft Hoofman ook zelf bij mij hier gekomen,Ga naar voetnoot8) ook met die verzoek van die traaktaat, en hij heeft mij ook zelf met zijn mond gezegt, dat hij mij niet verbligt met geweld, om die bescherming aan te nemen, maar dat ik naar mijn eigen vrijje wil en verkiszing | |
[pagina 158]
| |
kan doen, als ik wil aannem of niet en als een hoof niet wil aannem, dan kan niets verder aan die hoof gedaan word, dan kan hem vrijgelaten word zoo hebt ik den Hoofman gezegt, dat ik gansch nog niet verstaan en niet inzien, of het mogelyk is, en of het kan zoo regt zyn, dat een zelfstaantige Hoof, wat zyn eigen volk en land heeft, kan onder andere hoof wat ook zelfstandig is over zijn volk en land kan staan, en om van ander hoof beschermt de worden, zoo verstaan ik gansch niet en ziet geen mogelykheid, en ik kan niet in een ding in gaan, wat ik niet verstaan, van het om niet naderhand in een groote beraauw en spijt daar na te hebben, zoo als nu alle andere hoofden reeds in de beraauw staan, en huilen met hunne menschen, dat hij die lekkere woorden, van de Duitsters aangenomen, en die traaktaat aangenomen hebben, maar omdat het voor hun te laat is, kunnen zij niets doen, maar moeten daaronder lijden, maar ik en nog andere twee hoofden hebben zich nog niet ingegeven, in die Duitsche bescherming Dat zijn Andries Lammert, en Simon Koper,Ga naar voetnoot9) en ik heb zich niet ingegeven, met mijn volk en land, en ik staan als zelfstandige hoof met myn land, en myn grond is zoo ver als het oude Kapithein van Namagualands gewees was, ik me[e]n oude Churnelius //OasipGa naar voetnoot10) is het myn grond | |
[pagina 159]
| |
van de dagen van myn Overleden groot Vader tot op deze myne dag. Want Ou //Oasip heef met deze beloofte mijn groot Vader g[e]schied.Ga naar voetnoot11) Als ik Uw overwin. Dan zal ik U over brengen naar Pella,Ga naar voetnoot12) en als U my over win Dan zal U grond zoo ver als het myne is Uwe Eigendom worden, en zoo is het geschied, Myn Groot Vader heeft Ou //Oasip overwinnen, en zoo op die woord van ou //Oasip is zyn grond van mijn groot Vader ingekreegen met bloed en toen Mannese KapitheinGa naar voetnoot13) geworden is onder rooi natie, toen wil hij deze reg en wa(a)rheid niet erkennen, zoo heef hij my werder geschied, ook zonder Oorzaak zoo heb ik henn weder ten twede maal Overwinnen, in onze dag en ik heb hem verstrooit, en hy is nu niet meer in zijn land, en op zyn plaats, maar is naar Damaraland gevlucht, met zyn heel natie zoo is de Namagua land twee dubbeldt met bloed gekocht, Van Ou Vaders dagen tot op mijne dagen, zoover duidelyk en onwederspreekbaar is het, Dat Ou //Oasip zijn grond mijne is, naar ware bekende oorlogs wet, en daarom heb ik mij niet gegeven, onder de Duidsters met mijn grond en volk, en ik ben zelfstandige hoof en baas over myn grond, en ik kan doen over myn grond zoo als ik uitzien, Ik kan geven wien ik wil, en ik kan ook niet geven, wien ik niet wil geven, en omdat ik | |
[pagina 160]
| |
zoo ben, en op oude vrienschap, en bekenschap, van mij wat ik met U Engelsche heb, Heb ik aan de Engelschen groot manne de Konsesi regGa naar voetnoot14) in mijn grond gegeven, waar de Duitsters my die Konsesi reg sta[a]n vraagen, maar ik heb de Duitsters afgestaan, en aan de Engelsche mannen gegeven, omdat ik met het mijne kan maken, zoo al[s] ik wil, om ook uit de schatten van mijn grond te leven en omdat ik de Duitsters niet kennen, zoo heb ik hen afgestaan, En omdat ik U Engelschen ken, zoo heb ik U gegeven zoo we[e]t ik niet waarom die mannen nog niet komen om die werk de doen, of hebt U Engelschen mij in de handen van de Duitsters afgegeven, met onze Virienschap en ook met die Kon[se]ssi reg, Want ik ziet en hoort dingen by die mannen, wat niet goed en regt zyn voor mij, dat zijn ook in mijn grond eigene regten en werken doen wanner zij in de gronden van de andere hooften, wat zich onder hen ingegeven hebben zulke regten en werken doen, dan zeg ik niets, maar dat zij ook in mijn grond inkomen, met zulke werken, wat onder hen ziech niet ingegeven, heb, met mijn grond Dat kan ik niet verstaan, en ik hebt ook gehoort, Dat U in Uwe zettigGa naar voetnoot15) gezegt heb Dat niemand zal gedwongen wor[den] met geweld, om zyn grond af de geven, en ook die beschermrnig aan de nemen Maar het is niet zoo by de Duitsters, zij willen mij met geweld, dwingen, Dat ik onder Hen moet staan, en zij willen mij slaan, met oorlog, om myn Grond, hy zeg ook, Dat hij voor vreede komen, is, Maar dat lijk ook niet naar waarheeid, zoo als ik zyne werken zien, want ik zeg hem van die Oorlog, | |
[pagina 161]
| |
Wat ik met damaras heb, Met welke rede en met welke bedoeling en om welke oorzaken, Dan stem hij zamen met mij. Want ik zeg hem Dat ik Damaras slaan om zijne onmenschelijke geaarheid, dat hij niet schuw en niet vrees om een mensch met koude handen in de vreede te vermorden, zonder de oorzaak en zonder de schuuld, Want in de eerste begingGa naar voetnoot16) van de groot moorderij, Wat de damaras gansche rooi menschen vermoord hebben, was ik zelf in de handen van de damaras ook gewees, toen hebben de Damaras mij gezeg, Dat ik vandag zal sterfen,. Zoo heb ik die dag gevraag. Wat is dan mijn schuld, zoo hebben zij mij gezegt gy heb geen schuld gedaan, maar gij zult sterven omdat gij rooi zijt maar op een wonderbare wijze van Gods mag en voorzinigheid ben ik uitgekomen zoo heef hij alle andere menschen, met mestenGa naar voetnoot17) ke[e]l afgesnij, net als een vee of beest, en met stompe bylen menschen gekap, en hij eet menschen vlesch,Ga naar voetnoot18) hij ach niemand als mensch, en om deze oo[r]zaken slaan ik te damarras en deze Hoofman hij erken, en getuig met mij zamen dat hij ook weet deze kwade geaardheid van die natië, en nogthans zegt hij dat gij allen de schietgoed gestopt met Uwe toesteming, dat ik schiedgoed niet zal kregen, en dat ik de oorlog daardoor zal ophouden hij stopt te schietgoed van mij, dat ik niet die kwad zal slaan, wat ik [in] de damarras zien met schietgoed, maar hij wil my slaan over een kwad [wat] hij ook alle[e]n zien, ook met zelfde schietgoed, wat hij voor mij | |
[pagina 162]
| |
gestopt heeft, hij stopt te schietgoed, en zeg, dat de bloedvergitting daardoor zal op houden, maar de schietgoed is bij hem vrij, wanneer hij mijn bloed wil vergitten, dan werk hij met de schietgoed, en dat hij zegt dat hij voor vrede in ons land gekomen is, dat is niet waar, want hij heeft gansch oorlogs gedande,Ga naar voetnoot19) hij heeft alle[e]n oorlogs werktuigen, hij breng veel schietgoed, Kanunnen,Ga naar voetnoot20) hij bouwd oorlog schansen, hij heef oorlogs mannen, met een woord, hij voor oorlog klaar in dit land gekomen, zoo heef hij ook reeds bloed vergit van 11 menschen, maar hij ziet alleen in mijne handen de vloedvergitting, maar myn bloedvergitting is een vrijje werk [van] oorlog, maar hij vermoord menschen zonder oorlog in vrede en dat zijn de dingen wat ik niet kan verstaan, bij die Duitsters wat gijlieden in Uwe zetting uitgezien hebben, en naar ons land gesturt hebben, daarom maak ik deze brief tot U mijn lieve Magistraat als ware vriend Hoopende, dat U mijn dipte gevoel, want ik klaag U de binnenste zware gevoel, en smaard van mijn hart, en het smarte mij zeer, en het spijt en berouwde mij zeer, dat Ulieden zulken mannen naar ons land uitgezien hebben en ik maak u deze brief, en verzoek U ook vriendelyk, om toch zoo goed te wezen, en geef ook aan de Kaapsche Goverment, laat alle Engelsche groot mannen dat ook moge hooren, dat Zij toch weder zetting maken, en over deze toestand van deze Duitsters moge weder beraden om deze mannen als [het] mogelyk is weder trug te roepen uit ons land, want zij gaan niet op Uwe Acorten, en besluiten, waarmede Gij hun de toelaating in dit land gegeven hebt, want omdat | |
[pagina 163]
| |
die mannen uit Uwe zetting uitgegaan zijn, kunt Gij lieden dat ook weder veranderen, en trug roepen, omdat zij niet op Uwe besluiten staan en gaan, want te mensch kan altyd veranderen, iets wat hij gemaakt heeft, als het niet goed is, naar zijn zin, en als hij niet goed doet daarom stuur ik deze brief met mijn eigen man, om het zelfven in Uws Edls handen af te geven, met alle hart,Ga naar voetnoot21) om toch ook hastelyk iets van U Edl te horen, en weeten. Verder wil ik U nog iets melden, Van myn Oorlog, Wat ik met de Damaras heb, en van de Vreede, Deze oorlog is niet onstan door ons allen zijn schuld. Het is alleen door de schuuld van Damaras ontsan, Wy hebben niet over woord gestrydt, en niet over woord of dat in misverstan gekomen, maar hij heef de Rooi Menschen Eerst vermoord, zonder schuld in vreede, en deze Kwaade geaarheid in werken, Dat is zyn schuld, Waarvoor ik opgestaan heb, Om hem de slaan, zoo verwach ik die ware vreede uit zyn hart, en uit zyn mond, Dat de schuuldige zal zyne schuuldigheid gevoel en erken, en tot my zal zeggen, ja broeder Ik heb gezondig, en verkert gemaak, en door myne verkerte werken heef de Oorlog zoo lang gestan, en wy hebben Daardoor vele zeilenGa naar voetnoot22) verlies zoo vergeef mijn toch, en geef mijn toch de vreede Ziet! Wanner hy zoo uitkom, Dan ben Ik met alle blydschap gereed en genegen, Om met hem ware vaste vreede [te] maken, Zoo ben ik niet onwillig om vreede te maken, maar dat is de re(g)te in poort,Ga naar voetnoot23) Waarin ik de vereede verwach en wil hebben wan[t] de schuuldige moet zijnen | |
[pagina 164]
| |
schuuld erkennen, en boede doen Doen voor God! en vergivenis vragen, Dan is God ook genadig, en vergeef den zondaar, en Dat is wat ik wil hebben by die natie en waar voor ik heus landGa naar voetnoot24), Maar nu heb gij allen ook in uwe zamenstemmig de schiedgoed van my gestop, Dat de vreede daardoor zal komen, en me[e]nt, Dat U [e]en goede land,Ga naar voetnoot25) en gezond makende plan uitgevonden heb, maar het is niet voor mij domne verstand, een goede en gezond makende plantGa naar voetnoot26) maar het heef de land en menschen dood gemaak, want ons dit lands menschen, ons leven besta[a]t [e]en groot geduuldeGa naar voetnoot27) uit schiedgoed, want wy zyn arme menshen, en leven daarvan, en schiedgoed is niet schuuldig, Dat de oorlog [is] onstan, maar het is de kwaad wat in des menschen hart is, en juis om die kwad de[r] menschen heef Gode verstaan en kennis aan Uw wildeGa naar voetnoot28) menschen gegeven, om schiedgoed te maken opdat deze kwaad wat uit des menschen hart uitkom moet geslaan word, als ducht roeteGa naar voetnoot29) voor ieder natie, Wat niet naar Gods wil en geboden wil leven, Zoo! De schiedgoed zijn Gods werk duigen voor Oorlog, want gods laatGa naar voetnoot30) een natie met oorlog met E[e]n ander natie, en Dat is met schiedgoed, Daarom verzoek ik u liefe vrienden, om toch schiedgoed [o]op te maken, en vrylaten voor de heele werld, omdat jedermenschGa naar voetnoot31) dat kreegt, Zoo | |
[pagina 165]
| |
als van ouds, en leven van schiedgoed, Dat is ook myne hartelyke bede en verzoekt aan U Ede. Heer moet ik eers sluiten, al hoewel ik nog meerdere dingen aan U kan verhalen Zoo sluit ik eers. en Groet U hoog Ede. Met [e]en Vreindlyke Groetenis
Ik ben U vriend en Kapithein Hendrikdt Witboois.Ga naar voetnoot32)
Mijn lieve hoog Edl Heer Engelsche Magistraat in Walfischb.Ga naar voetnoot33)
Ik maak deze paar regelen bijzonder aan U Edl. ik heb hier een brief aan Hoofman in Windhoek geschreven, zoo heef hoof man kwad geworden tegen mij, omdat ik hem niet met de Eere merk tekens gemaak heb op zyn briefGa naar voetnoot34) zooverzoek ik U Edl., om mij tog zulke brief zaken te geven waar de zekere Eere merk tekens opgeschreven zyn van U Grootmannen, want ik hetGa naar voetnoot35) niet zulke papieren, en briefzaken, dat ik Uwe briefen in zulke brief zaken leggen, want ik weet zelf Uwe naam niet, hoe ik U zal noemen, zoo heb ik [U] maar Engelsche Magis: genoemd, zoo moet U Edl mij tog Uwe naam schrijven, want door de ontwetentheid heb ik zoo geschreven, zoo moet U | |
[pagina 166]
| |
Edl mij niet tog kwalyk nemen, want ik heb nog niet veel met U groot mannen omgegaan in briefen, maar nu zullen wij miesschien omgaan met briefven, zoo moet U Edl. mij tog Uwe naam en zulk brief zaken van U Groot mannen zijn, Eere merk tekens helpen, want ik heb niet zulk dingen. Dat moge U Edl. mij tog veronschuldigen. |
|