Bijlage 1
een egt verhaal weegens het totaal plunderen van mijn ondergetekende op den 24 juni 1787 op hellevoetsluys
alsoo daar buyte het fort een niewe herberg in gewijd wierd en het volk dronken en vol daar van daan kwam zinge alderlij oranje liekens hetwelke doomienee huygens aan zijn voorduer stond niet konde hoore maar een van dat volk aangreep en zij dat hy dat niet doen en mogt dat zulks teege de plaake van den Lande was waarover dat dronken volk soo gebelgd werd dat sij den doomienee braaf op sloegen en vervolgens zijn glaase in sloege en toe met een volle ren naa mijn huys kwaame en daar ook wat glaasse in slaande en gooyde en toe weer naa den domienee lieppe. Maar alsoo daartoe twee schiltwagte kwaame daar niet veel deede als med steene de glaase ingooyde. in die tusse tijd had ik ook 2 schiltwagte gekreegen maar die hebben sij niet onsien. Maar hebbe toe eevenwel al an stuk geslaage en gegooyt wad zij maar konne waar op zij weer naa den domienee lieppe en verder de glaase in gooyde waarop ik aan de 2 schiltwagte vroeg waarom hij het volk niet verboode. maar ik kreeg tot antwoord dat zij daar geen order toe hadde, waarop ik de 2 schiltwagte zij als zij dad nied dorsten doen dat ik dan gewel met geweld te keer souw gaan als zij weer kwaame. waarop sij zavonds ten 11 uuren med soo een ijselijk woede weer kwaame wel 4 à 600 mensen en soo sterk met steene gooijde dat mijn vrouw in de kamer(?) zijnde om wat te bergen haar een steen tegen het hoof goyde dat zij voor dood neer viel. wij zulks ziende wierde boos soo dat ik met mijn twee zoons na boove op de zoosietijts kaamer liepe en vroege of het nog niet lang genoeg was. maar dat was pik op vier maar gooyde nog even sterk soo dat ik aan mijn soons order gaf om te laade en daaronder te schieten hed welk van die uitslag was dad wij daar 2 dood schoote en 5 kwetse waarvan een nog aan zijn wond overleede en een zijn arm is afgezed waarop zij mijn huys verliette en wegvluchte tot den 25 dito smorgens ten 12 uure wanneer dat gekoome was de leenmanne (Alderwerelt) met de stadhouder Brender à
Brendes met vier dienders uyt den Briel. ik seg op die tijd kwaam soo wel het volk van slans werf als