De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw 1780-1787
(1974)–C.H.E. de Wit– Auteursrechtelijk beschermdOligarchie en proletariaat
[pagina 84]
| |
V A plan of vigorous and systematic measuresHet militaire optreden tegen de stadjes Hattem en Elburg in sept. 1786, de oranjeterreur in Goes, Hoorn en vele plaatsen van het platteland, het complot te Amsterdam, dat alles liet de coalitie van patriotse regenten en burgers weinig illusies over de bedoelingen der nieuwe oranjepartij. Met name betekenden de inname en bestraffing van Hattem een breuk in de ontwikkeling en het begin van de burgeroorlog. Holland, waarop de oudpatriotten en patriotten der andere landen hun hoop en verwachtingen stelden, reageerde fel. De Hollandse Staten, die een hogere quote in de generaliteitsgelden opbrachten dan alle andere landen samen en dus ook over meer troepen beschikten dan de andere, lieten de troepen die door hen betaald werden, terugkeren vanuit verschillende delen der Republiek, om de Hollandse westgrens tegen mogelijke stadhouderlijke aanvallen vanuit Gelderland te verdedigen. Die vormden voortaan een militair cordon dat de Republiek in tweeën sneed, en dat in mei 1787 werd opgeschoven tot de stad Utrecht. Als reactie op de Hattemse gebeurtenis coördineerden eveneens de Hollandse burgers hun politieke en militaire macht, door een uitvoerend comité, de burgercommissie, op te richten die zich ook op de Hollandse oostgrens posteerde om bij mogelijke aanvallen vanuit het oosten de verschillende vrijcorpsen te kunnen oproepen. (6 sept. 1786). Daartoe werkten zij samen met de Statencommissie te Woerden die het bevel had over de Hollandse huurtroepen. Behalve Holland en westelijk Utrecht hadden ook Overijssel en Groningen zich grotendeels aan het patronagestelsel onttrokken, dat bovendien in de andere landen ook al wankel stond. Buiten Holland beschikten de burgers toch altijd nog over ongeveer 14.000 vrijcorporisten. Hoe financieel en militair machtig de patriotse coalitie van regenten en burgers ook was, haar macht werd verlamd door de niet te overbruggen tegenstelling tussen heren en ingezetenen, tussen regenten en burgers. Weliswaar trachtte de patriotse | |
[pagina 85]
| |
oligarchie van Holland de scheur te bepleisteren door de burgers aan haar politiek te lijmen: de Hollandse Staten namen in Jan. 1787 het voorstel-Haarlem aan en benoemden een commissie, die onderzoeken zou hoe de volksinvloed op de stedelijke regering geregeld kon worden. Een oligarchie die de democratie ging invoeren? Het was veeleer een taktische zet om de Hollandse burgers, die het democratische voorbeeld van Utrecht wilden navolgen, aan de lijn te houden. Toen de commissie, na vele moeilijlheden benoemd was, bleek de meerderheid uit tegenstanders van het voorstel-Haarlem te bestaan. Ondanks geheime tegenwerking nam de politieke en militaire macht der Hollandse burgers gestadig toe. Naast de colleges van het Oudeuropese staatsrecht als de standenvergadering en hun uitvoerend college der Gecommitteerde Raden, groeiden er in Holland colleges volgens het moderne staatsrecht: een burgerparlement dat 200 corporaties als vrijcorpsen, genootschappen, schutterijen en geconstitueerden omvatte, en een uitvoerend college in de vorm van de genoemde burgercommissie; daarin hadden Reyer van den Bosch, J. Cau en D. Heldewier, drie juristen, en de fabrikant Pieter Vreede de leiding. Nu Amsterdam en Rotterdam, sinds half april 1787, praktisch in de macht der geconstitueerden en vrijcorpsen geraakt waren, leek de toestand voor de orangisten vrij hopeloos. De methode der lokale staatsgrepen bleek een doodlopende weg, en de financiële mogelijkheden raakten uitgeput. Een compromis dan met de patriotse regenten, waarover zo dikwijls onderhandeld was, en waarop Pruisen zo dikwijls had aangedrongen? Hiertegen verzette Harris zich met alle kracht, want een intern compromis kon nooit tot herstel der oude alliantie en de daaraan verbonden satellietpositie der Republiek leiden. Engeland laten schieten? De oranjepartij vreesde terecht dat op hetzelfde moment haar onderhandelingspositie volledig ondermijnd zou zijn. Uit deze vicieuse cirkel trachtte de prinses te geraken door een officieel beroep op Engeland te doen, om met Engelse steun een staatsgreep op nationale schaal te ondernemen. Dat moet voor haar wel een zware beslissing geweest zijn, want niemand van de oranjepartij had zozeer voor een zelfstandige politiek | |
[pagina 86]
| |
gepleit, zich zo tegen contact met generaal O'Hara verzet en zo tegen de pro-Engelse ‘zeloten’ in haar hofkring gewaarschuwd. Zij had haar vertrouwen op haar oom en later op haar broer gesteld, die haar echter in de steek gelaten hadden. Op 25 april 1787 stuurde prinses Wilhelmina Nagell in het diepste geheim naar Den Haag, om Harris persoonlijk een brief te overhandigen. Dat betekende een nieuwe fase in de Nederlandse revolutie, namelijk die der contrarevoluties. De missie van Nagell was zo delicaat, dat hij de opdracht kreeg die brief te verbranden, zodra Harris hem gelezen had.Ga naar voetnoot1) In dat schrijven verklaarde de prinses, uit eigen beweging en geheel alleen, tot dit besluit te zijn gekomen. Dat is heel goed mogelijk, maar men kan zich moeilijk voorstellen dat daar, op een of andere manier, geen besprekingen met Van Citters, de hofkring en de Gelderse adel aan vooraf zijn gegaan. De prinses deed het verzoek dat Engeland openlijk de oranjepartij zou steunen, indien deze, tengevolge van haar politieke acties, door Frankrijk zou worden aangevallen, en tevens dat Engeland een geldlening voor onvoorziene omstandigheden zou verstrekken. Harris ging daarop in. ‘This letter was the obvious source of Harris' dispatch of May 1st, which repeated the same request to the british Government.’ In die dépêche van 1 mei 1787 aan de Engelse regering, parafraseert Harris wat de prinses hem geschreven had. Hij begint met zijn gebruikelijke, doch onjuiste voorstelling van de Franse politiek: Frankrijk heeft de laatste veertien dagen 1 miljoen livres besteed en daardoor grote successen behaald. Zijn politiek wil de Republiek onderwerpen, omdat het in dit land het voornaamste instrument ziet voor vijandige oogmerken jegens Engeland. Op dit aambeeld heeft Harris van het begin af gehamerd, en, zonder enig begrip van de problemen van het land, verklaart hij het feit dat Amsterdam en Rotterdam in handen der burgers geraakten, uit de invloed van gefantaseerde bedragen Frans geld, dat aan de patriotse regenten gegeven zou zijn. Gelukkig, aldus Harris, verzet ‘the uncorrupted and thinking | |
[pagina 87]
| |
part’ van de Nederlandse natie zich tegen deze toestand, maar ze weten niet tot wie zij zich om bescherming moeten wenden, en ze hebben geen leider, terwijl de tegenpartij in Frankrijk beide heeft. Wei zou hij best een volksopstand tot uitbarsting kunnen laten komen, maar dat zou een mislukking worden, als Engeland dan geen openlijke steun zou toezeggen. Harris geeft hoog op van het aantal en de qualiteit van zijn ‘volk’ dat hij ten onrechte burgers en boeren noemt. Ondanks de geweldige aanhang zou dat volk op eigen kracht geen kans maken! ‘Would it lead to any good, or did I foresee the remotest prospect of succes, I could, by lifting up a finger, raise a popular insurrection. More than half the body of Burghers in this Province, and the whole body of peasants, are ripe for revolt.’ De oranjepartij die op alle boeren en op de meerderheid der burgers steunt! Om daartoe over te gaan, moet de partij steun hebben. ‘Besides a concurrence of measures preconcerted here, and moving under the orders of a chief, foreign assistance is requisite, and some Great Power must be found who may not only think it worth their while to afford pecuniary supplies, but who may consider themselves as interested enough in preserving the Republic from becoming a French province to declare, that if, in consequence of an opposition to the ruling Faction, France should invade it, the step will not be seen with indifference.’ Deze schuin gedrukte woorden in Harris' schrijven zijn wel de letterlijke inhoud van Wilhelmina's brief. Zonder zo'n garantie kunnen we onze vrienden niet ‘to action’ aanzetten, zegt Harris. Hij herinnert er nog eens aan dat, indien de opstand in Amsterdam op 18 april 1787, ‘the coup de main’ gelukt was, de oranjepartij er veel beter zou voorstaan. Toch ondersteunt Harris het verzoek der prinses. De tijd is gunstig, de Anglofobie is geluwd, de partij is bereid ‘to act under my orders’ en de prins en de prinses hebben hun vroegere fout, hun pro-Pruisische politiek ingezien, en afgezworen. ‘The Prince and Princess have made a formal abjuration of all their former political errors.’ Het uur der beslissing is aangebroken: Engeland moet kiezen, of het de Republiek volledig door Frankrijk laat onderwerpen, of dat het de oranjepartij helpt. Indien men de laatste gedragslijn kiest, moet men overwegen of men | |
[pagina 88]
| |
wel een moment verloren moet laten gaan ‘in divising a plan of vigorous and systematic measures’. Om dat gewichtige voorstel met de ministerraad te bespreken, vroeg Harris verlof om zo snel mogelijk naar Engeland te mogen komen, wat hem reeds op 8 mei werd toegestaan. Voordat Harris naar Engeland kon oversteken, moest de oranjepartij het natuurlijk in grote lijnen eens zijn over het plan van actie. Daartoe werden er van 13 tot 18 mei 1787 in de Karolingische burcht van Nijmegen besprekingen gehouden, waar de stadhouder, de prinses, Van Citters, van Heeckeren van Enghuizen, Van Heeckeren van Suyderas, Van Lijnden van Hemmen, burgemeester van Nijmegen en stadhouderlijk vazal in Gelderland, Nagell, Kinckel en waarschijnlijk enkele andere Gelderse edelen aanwezig waren. Voor Harris die pas op 17 mei aankwam en de volgende dag weer vertrok, was deze reis een triomftocht, nu de stadhouderlijke familie genegen was de pro-Engelse politiek der orangisten te gaan volgen. Van de Spiegel die zelf niet kon komen, had zijn vertrouwensman Kinckel gestuurd. Afgaande op de informaties die Van Citters aan Van de Spiegel, grotendeels in codeschrift, doorgaf kan men opmaken dat men aanvankelijk een militaire onderneming op het oog had. Maar de nederlaag die stadhouderlijke troepen op 9 mei tegen Utrechtse gewapende burgers leden, deed hen daar weer van afzien. Generaal Van Efferen had de opdracht gekregen met een bataljon van 300 man, vanuit het stadhouderlijk hoofdkwartier in Amersfoort naar het Westen te trekken, en de stad Utrecht van Holland af te snijden. Maar 200 gewapende Utrechtse burgers dreven dit bataljon met complete gevechtsuitrusting, bij Vreeswijk aan de Vaart uiteen, dat in paniek op de vlucht sloeg en in één ruk naar Amersfoort terug rende. Militair was het gevecht niet belangrijk, maar psychologisch wel omdat het moreel der stadhouderlijke troepen weer bedroevend laag bleek; ze hadden hun uitrusting achter gelaten om harder te kunnen lopen. Wat kon men beginnen met zo'n leger en vooral met zulke officieren, meest Nederlandse edelen, die maar geringe gevechtswaarde bezaten? Zo kwam men tot het plan dat de stad- | |
[pagina 89]
| |
houder naar Den Haag zou gaan, wat het sein zou worden om in de gewesten Holland, Gelderland en Utrecht het proletariaat tegen de burgers in actie te brengen. Daarbij rekende men op Engelse garanties voor het geval Frankrijk dan zou interveniëren. Met deze plannen liep men al lang rond, en het gebruik van het proletariaat was plaatselijk al dikwijls toegepast. Van de Spiegel schreef al op 8 mei naar Van Citters dat hij met militaire operaties wel kon instemmen maar het te riskant vond ‘om hier of daar een coup te doen.’ Toen al circuleerden in Nijmegen plannen voor een Haagse reis. ‘Ik heb vernomen dat er idées zijn, dat Zijne Hoogheid ofwel de vorstelijke familie zig in Holland moesten vertoonen, en dat het gevolg daarvan allessints goed zou zijn’.Ga naar voetnoot2) Hij zelf had daar bezwaren tegen en zag er niet veel in. Deze Gelderse edelen die de conferentie bijwoonden, vormden het Gelderse revolutionaire comité, ‘les messieurs du comité’, die aan Harris nog een afzonderlijk verzoek voor Gelderland overhandigden. De orangisten zouden een lening aan Engeland vragen, en daarvan claimde het Gelderse comité een 500.000 gulden. Deze waren bestemd - dit is van grote betekenis - voor de troepen ‘en garnison en Gueldre . . . et enfin, pour subvenir aux dépenses de nature à ne pouvoir être détaillées’.Ga naar voetnoot3) Het gebruik van deze Engelse lening zou in Gelderland in juni aan het licht komen. Van Lijnden en Van Heeckeren van Enghuizen zouden het geld beheren, en men zag het gaarne overgemaakt via het huis Hope. De rest van het geld zou dienen om de stadhouderlijke troepen te betalen en het Hollandse cordon om te kopen, zodat Holland zonder verdediging kwam te zitten. Voordat Harris naar Engeland overstak, trachtte de aristocratisch-orangistische coalitie alsnog Amsterdam te heroveren, ditmaal niet met hulp der dokwerkers, doch van het proleta-riaat. Over deze weinig beschreven poging geeft toch de Franse gezant De Vérac de nodige inlichtingen, maar ook Hogendorp.Ga naar voetnoot4) Sinds in Rotterdam zijn aristocratische factie uit de regering | |
[pagina 90]
| |
verwijderd was en hij zijn politieke carrière de mist zag ingaan, had hij zich in dienst van de tegenrevolutie en van Harris gesteld. Ter voorbereiding van zo'n opstand begaf Hogendorp zich op 10 mei 1787 naar Amsterdam. ‘Ik bracht er verscheidene dagen door om alle bekende mensen, die betrouwbaar en voor zo'n onderneming geschikt waren, in actie te brengen. Men had er juist een sociëteit voor de constitutie (oranje-sociëteit) opgericht, en ik trachtte de gemoederen, opgewonden door het nieuwe van deze zaak, voor te bereiden. Ik had alle reden te kunnen rekenen op de burgemeester Dedel, om de magistraat in actie te brengen, en op Hartsinck van het huis Hope, om het volk op de afgesproken dag aan te voeren (pour mener le peuple au jour marqué)’. Mener le peuple hield in dat één der leiders van het complot door een oranjecocarde aan het gepeupel het sein tot vernielen gaf. De voorbereidingen daartoe werden in de oranjesociëteiten getroffen. De afgesproken dag voor het oproer in Amsterdam werd op 1 juni gezet, maar de Amsterdamse vrijcorpsen, voor het gevaar gewaarschuwd, grepen op 28 en 29 mei in, en voorkwamen de plunderingen en een mogelijke omkeer. Op 19 mei 1787 vertrok Harris naar Engeland om het Engelse ministerie over te halen actieve steun aan de tegenomwenteling te verlenen en aan de oranjepartij een geldlening te verstrekken. Ondertussen namen de leiders, zowel orangisten als aristocraten, allerlei voorbereidende maatregelen, waarbij aan de plaatselijke oranjesociëteiten een essentiële rol was toebedacht. Dáár werden de lokale plannen van opstand gemaakt en contacten gelegd tussen de heren en het proletariaat. Ofschoon ook in andere gewesten dergelijke sociëteiten bestonden, worden alleen die van Holland genoemd, omdat dit gewest het voornaamste doelwit der contrarevolutie was. In sommige plaatsen bestonden dergelijke clubs al in het begin van mei, in andere werden ze nu pas opgericht. In Holland vervulde de Haagse sociëteit Lion d'Or, waar de voornaamste orangisten en aristocraten samenkwamen, een leidende rol. Aangezien regenten zich elkaars gelijken voelden, was het niet zo eenvoudig daar enige leiding aan te geven, zodat alles door elkaar liep. Volgens Hogendorp, lid der sociëteit, had men al in mei | |
[pagina 91]
| |
een contrarevolutie kunnen ondernemen, als er maar organisatie achter had gezeten. ‘Hadden wij toen (mei) de standaard der tegenomwenteling ontrold, gelijk wij met een goed geweten mogten doen, welligt waren wij erin geslaagd, na een bloedige strijd, het doel der Oranje-sociëteiten te bereiken. Doch er bestond nog geene eenheid; geen der hoofden bezat de bekwaamheid zoodanige onderneming te besturen. Een vast plan van tegenomwenteling bestond er niet. De hoofden verstonden elkaar min of meer; een vaste organisatie moest voortvloeien uit de centrale Sociëteit; deze stond in gemeenschap met de plaatselijke (sociëteiten), en op deze wijze werden alle rekwesten door duizenden onderteekend’.Ga naar voetnoot5) Die betere organisatie kwam er inderdaad, en wel in de vorm van een centraal correspondentie-bureau onder leiding van de wildeman Bentinck van Rhoon en Hogendorp. Op 10 mei al kon de secretaris van dat bureau, L. van Reenen, aan Van de Spiegel melden dat het correspondentie-bureau was opgericht en dat men de volksstem zou doen spreken. ‘Er is een committé van de oranje-vrienden-sociëteit alhier, en aan het hoofd is onze waardige ridder (Bentinck van Rhoon); het plan van de volksstem te doen spreken is 'er, zoo rasch men aan alle kanten gereed is: doch men is hier nog niet talrijk genoeg’. Wanneer W. van Citters jun. als Zeeuwse afgevaardigde ter Staten-Generaal in Den Haag was, kwam hij ook bij het correspondentiebureau aan. Overigens liep het hoofd van de arme secretaris nogal eens om, aangezien allerlei mensen bij zijn bureau in- en uitliepen; het lag achter het huis van Bentinck en eiste bijzondere veiligheidsmaatregelen, zodat alleen Bentinck en Hogendorp er een sleutel van hadden. W. van Citters jun. had aan de secretaris van het bureau verteld dat men geen kans zag om de uitgestoten aristocraten van Rotterdam via de justitie of gerechtelijke weg weer in de regering te brengen. ‘Thans zegt mijn vriend . . . dat 'er te Rotterdam geen kans is tot redres door de Justitie, maar alleen door een Revolutie . . . Ik weet wezenlijk niet waar mijn hoofd staat van alle de menschen die hier koomen spreeken en hooren, waar ik zit te schrijven’.Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 92]
| |
Secretaris Van Reenen had het inderdaad druk, want het was geen kleinigheid de stem van het proletariaat te doen spreken. Beeldend spraken de orangisten van de antidotale volksstem, de anti-vergif stem, die de burgers moest overstemmen. Het bureau liet uniforme verzoekschriften waarin het herstel der stadhouderlijke constitutie verlangd werd, drukken en verzond die met stapels naar de oranjesociëteiten in de steden en op het platteland, die dan voor ondertekening zorg droegen. Bedeelden, paupers, bedelaars, zwervers, alles wat passeerde, kortom de mensen van de straat, zoals Harris zei, werden met wat geld of drank ertoe overgehaald die verzoekschriften te ondertekenen, wat velen in de vorm van een kruisje deden daar ze niet konden schrijven. Bij het Haagse request hadden de ondertekenaars Bentinck gemachtigd in dat verzoekschrift te schrijven wat hij goed vond. Op het platteland, waar Bentinck in deze tijd dikwijls. gesignaleerd werd, heersten vele ambachtsheren, van orangistische of aristocratische kleur, die via hun schout en schepenen grote invloed op de ingezetenen van hun heerlijkheid konden uitoefenen om het tekenen tot een succes te maken. Het kon ook geschieden via een contactman, zoals één van de vele documenten uit het correspondentie-bureau dat vertelt. In de ambachtsheerlijkheid Krimpen aan de Lek fungeerde een zekere B.C. Dusseke als zo'n tussenpersoon. ‘Missive van B.C. Dusseke, van Crimpen op de Lecq, van 17 juni 1787, aan Bentinck, waaruit alsmede blijkt dat Bentinck het teekenen van oranje-requesten aldaar heeft aangezet, hebbende die van Leckerland daartoe aangezet en gedirigeerd, hoedanig te handelen tegen de gemanifesteerde wil van de vergadering van Holland, waarvan hij zelf lid was’.Ga naar voetnoot7) Dat laatste slaat op het feit dat Bentinck als lid van de Hollandse ridderschap die verzoekschriften bij de Staten indiende. In overleg met dat correspondentie-bureau werd het plaatselijke proletariaat georganiseerd, wat o.a. blijkt uit de correspondentie van de aristocraat F. van der Hoeven uit Gouda met Bentinck. Het plan immers was dat op verschillende plaatsen het gemeen zou worden ingezet tegen de burgers, zodra de stad- | |
[pagina 93]
| |
houder in Den Haag gearriveerd zou zijn. Het centrale bureau ondersteunde de orangistische kranten die in Bommel en Den Briel gedrukt werden. Het onderhield goede relaties met het Haagse garnizoen - een kardinaal punt natuurlijk - maar dat zat wel goed, aangezien de meeste offlcieren Nederlandse edelen waren en zeker de helft der officieren lid was van de Haagse oranjesociëteit. Het was dan ook zeer twijfelachtig of de oud-patriotse meerderheid in de Hollandse Staten in geval van nood op hun lijfwacht kon rekenen. Harris van zijn kant deed het zijne om de contrarevolutie te doen slagen. Op 19 mei 1787 stak hij naar Engeland over en nam met zich mee een verzoekschrift van de prinses aan George III om haar familie te helpen. Op 23 mei werd tijdens een diner bij de lord chancellor Thurlow de beslissende kabinetszitting aan de ‘Hollandse kwestie’ gewijd. Het probleem werd natuurlijk niet als een dynastiek, doch als een buitenlands probleem aangediend: Whether England should abandon them (de Republiek) entirely to France or interpose? Harris, gesteund door Camarthen en Stafford, pleitte voor openlijke steun aan de orangistische contrarevolutie en voor Engelse interventie, voor het geval Frankrijk dan de oudpatriotten kwam helpen. Pitt was niet zo erg overtuigd van de juistheid van Harris' voorstelling van zaken, en sprak zich uit tegen zo'n agressieve politiek waarmee natuurlijk het pleit beslist was. Het Engelse kabinet wees derhalve het orangistische verzoek tot openlijke stellingname van de hand: het verplichtte zich niet, de contrarevolutie te steunen, en zou Frankrijk geen ultimatum stellen, indien het in dat geval tussenbeide zou komen om zijn alliantie te redden. Wel verklaarde Pitt dat Engeland in die situatie de mogelijkheid van een oorlog onder ogen wilde zien, maar meer niet, waarbij hij veelzeggend eraan toevoegde: ‘admitted the whole truth of both what Sir James Harris and Lord Stafford said’. Wel zou Engeland de orangisten een lening van 90.000 pond geven, feitelijk een lening aan de Gelderse Staten. De tweede kabinetszitting, van 26 mei, was slechts een uitwerking van wat besloten was. Het is wel uitgesloten, dat dit verslag volledig weergeeft wat op die kabinetszitting besproken is. Het belangrijkste instru- | |
[pagina 94]
| |
ment waarmee de orangisten hun contrarevolutie hoopten door te voeren, bestond immers in the mob waarover Harris en Camarthen in hun brieven zo dikwijls hadden gesproken. Waarschijnlijk heeft Harris hoog opgegeven van de plunderwaarde van het Nederlandse proletariaat, en heeft Pitt, die vrij sceptisch stond ten aanzien van Harris' voorstelling van zaken, aan de waarde van the mob getwijfeld. Deze kwestie moet grote invloed op de loop der besprekingen gehad hebben. |
|