Natuur en menschen in Indië
(1914)–Augusta de Wit– Auteursrecht onbekend
[pagina 254]
| |
Tabak in DeliIN ergere mate dan ooit nog sedert het begin van deze reis heb ik hier in Deli het te voelen gekregen, hoe groot een afstand ons Westerlingen scheidt van den Oosterling. Daar ligt voor aller oogen het groote werk van de Delische tabakscultuur. Maar van de tienduizenden die dat werk verrichten zijn voor den Westerling enkel ettelijke Westerlingen de verklaarders. Ook al kende hij de vele talen van die menigten van Oostersche arbeiders, ook al kon hij persoonlijk Battaks, Boyans, Bandjareezen, Javanen, Soendaneezen, Boegis ondervragen, hij zou niet te weten komen hoe zij over dat werk in betrekking tot henzelven oordeelen. Het historisch gewordene wantrouwen van het overwonnen ras is te diep, dan dat het zoo voetstoots een onbaatzuchtige belangstelling in het overwinnende zou kunnen aannemen. Wie van buitenaf in Deli komt, zal het niet anders leeren kennen dan van het standpunt van den Westerling en den werkgever uit: nooit van het standpunt van den Oosterling en den werknemer uit. Mijn voorstelling zal niet anders dan een éenzijdige kunnen wezen; voor meér geef ik ze niet. Het is overbekend uit hoe klein begin de industrie is ontstaan die op het oogenblik voor de wereldmarkt | |
[pagina 255]
| |
werkt: de tabaksteelt op de Oostkust van Sumatra. Iedereen heeft het verhaal wel gehoord hoe een jonge man die, op Java zijnde, toevallig had gehoord dat tabak van bijzonder goede hoedanigheid groeide in Deli, op goed geluk daarheen ging, in een Chineesch vaartuigje; hoe hij, met een paar meubels van den schipper geleend zoo goed en kwaad als het ging, een Inlander-woning inrichtte die de Sultan hem in huur afstond; en hoe hij aan het werk ging met Europeesche helpers die het al spoedig opgaven en met Inlandsch werkvolk dat niet graag werken wou. De pionier beproefde de methode die hij op Java had zien slagen: op zijn Vorstenlandsch trachtte hij den arbeid van het volk te koopen door het belang van den vorst. Maar de moeite die voor de beloofde f 0.50 per pikol tabak de Sultan van Deli deed om zijn onderdanen tot planten te brengen was onvoldoende of vergeefs: en de planter moest omzien naar ander werkvolk. Hij dacht er te zullen komen met Javanen, een gezelschap hadji's te Penang overgebleven.Ga naar voetnoot*) Maar de hadji's wilden veel liever preeken dan planten of plukken. Ten slotte nam hij de proef met Chineezen uit Singapore. Zij bleken onkundig van landbouw-werk: maar de begeerte om geld te verdienen en de leerzaamheid van den Chinees hielpen over dien hinderpaal heen. Een vorm werd gevonden voor de verhouding van werkgever en werknemers: het werk zou verricht worden in contract en betaald volgens een vastgestelde taak, - de aflevering van duizend boomen. Daarmee was ontstaan wat tot zulke reusachtige afmetingen | |
[pagina 256]
| |
zou opgroeien en beide zooveel goed en zooveel kwaad zou voortbrengen - een industrie in een nieuw land met uit den vreemde binnengebrachte arbeiders, volgens contract werkende. De pionier had in enkele jaren een reusachtig vermogen gewonnen. Die volgden op den weg door hem gebaand kwamen in groepen. Bij getalen werden maatschappijen opgericht.Ga naar voetnoot*) Het werk ging nu in het groot. De streek waar het werd aangevangen was een wildernis, - oerwoud doorsiepeld van een ontelbare menigte riviertjes en beken, die in vrijwel evenwijdigen loop de Oostelijke hellingen van het Bataksche hoogland afgerend, op den vlakkeren grond gaandeweg vertragen; in poelen en moerassen liggen hun mondingen langs het zeestrand. Er waren duizenden en tienduizenden arbeiders noodig om in die woestenij ruimte te hakken en te graven voor de tabak. Het werd een trek als van een verhuizend volk uit alle omliggende landen waar honger geleden werd naar Deli: uit Britsch-Indië, uit Java, uit Borneo, uit China. Uit Europa ook, uit het ook-hongerige-Europa. Uit Holland, uit Engeland, uit België, Duitschland, Zwitserland, Frankrijk, uit Polen zelfs (als men af kan gaan op dien naam van Polonia, dien een onderneming kreeg, zooals anderen de namen van Gallia, Helvetia, Hessia) kwamen arbeiders voor het tabaksveld, arbeiders met het hoofd, door de financiers-groepen in de verschillende landen die hun kapitaal in de nieuwe industrie staken, uitgezonden als leiders van de arbeiders met de hand. Tusschen de strandmoerassen en het barre gebergte, omringd | |
[pagina 257]
| |
door het al verder weggedrongen oerwoud, was iets als een kleine staat ontstaan. En de werkingen daarvan deden zich al spoedig naar alle zijden gelden. Het eerst wijzigde het gevestigde bestaan zich naar den nieuwen toestand. Door een serie van reorganisaties, die in 1873 begonnen, aanhield tot 1902, werd Deli losgemaakt eerst uit zijn verband met het Sultanaat van Siak, toen uit dat met de residentie Riouw; tot een afzonderlijk gewest gemaakt, kreeg het Medan tot hoofdplaats en de overige tabak-voortbrengende streken als onderafdeelingen. Het Nederlandsche gezag werd er versterkt tegenover dat van den Sultan, die voet voor voet moest wijken. De regeering trok de rechten aan zich over de menschen en over het geld: een nieuwe wet bracht onder Nederlandsch gezag en recht al wie in Nederlandschen staatsdienst of in dienst van Europeanen werkte; een verdrag met den Sultan bracht in de Nederlandsch-Indische schatkist de al aanzienlijker bedragen der in- en uitvoerrechten. Daar behalve de Sultan van Deli, die om zijn vijandschap met dien van Siak belang had bij een leven in vrede en vriendschap met de Hollanders, al de Sumatraansche vorstjes zich tegen die uitbreiding der Hollandsche machtsfeer verzetten en tabakondernemingen door gewapende benden werden aangevallen, kwamen troepen, die de nieuwe orde van zaken met den sterken arm doorzetten. De planters werden bevestigd in het pas gewonnen bezit, en nieuw land werd voor hen opengesteld. Onderwijl hadden zij zich onderling verstaan ter bevordering hunner gemeenschappelijke belangen: de Plantersvereeniging was opgericht. In het jaar volgend op dat der oprichting (1872) kwam de nieuwe organisatie tevenover de regeering te staan in zake de verhouding tusschen de planters en hun werkvolk. De wijze waarop de regeering die wilde regelen | |
[pagina 258]
| |
oordeelden de planters een voor hen nadeelige. Zij verzetten zich. De strijd was begonnen, waarin de koelie-ordonnanties van 1880, '91, '97, 1903 de wapenstilstanden waren en het ontwerp Blommestein met de tegen-actie der planters het laatst-geleden treffen. De snelle uitbreiding, ook in de ruimte, der nieuwe cultuur, had inmiddels de behoefte doen ontstaan aan middelen van verkeer. Een dochter-maatschappij der Delische, kwam de Deli-spoor tot stand. Zij werd in Holland zuur aangezien. Men vertrouwde haar niet recht. De Hollandsche geldbelegger, de groote zoo goed als de kleine, bewaarde zijn fiducie en zijn dubbeltjes voor Amerikaansche durf-allen en den Russischen Vogel Grijp, die met twee snavels tegelijk kan scheuren en slikt met een dubbele keel. De Deli-spoor zou er niet gekomen zijn zonder de Delische tabakkers. Zij begon te bouwen in 1883. En zulk een volharding, geestkracht en mate van wetenschap stelde zij tegenover aanvankelijk gebrek aan geld en de schijnbaar onverwinlijke moeielijkheden der natuur van het moerassige, zwaar overgroeide land, dat in 1890 de lijn voltooid was, die, 102 K.M. lang, de eiland-haven Belawan met Deli Toewa, Medan en Timbang Langkat verbond; en dat die 102 K.M. lengte gaandeweg uitgroeide tot ruim 262, loopend langs drie en twintig stations en haltes, terwijl rijtuigen, wagens en locomotieven vermeerderd werden tot een aantal, dat in 1911 het transport bewerkstelligde van ruim twee millioen reizigers en ruim 400.000 ton vrachtgoederen.Ga naar voetnoot*) Een begin is gemaakt voor een verdere uitbreiding van 123 K.M. lengte naar Assahan en Dollok Merassan, in het Oosten der Bataksche | |
[pagina 259]
| |
hoogvlakte, waar de nieuw begonnen cultures van rubber, gambier, copra en oliepalm behoefte hebben aan transport voor hun producten, terwijl het plan overwogen wordt voor den bouw van nog eens 200 K.M. spoorlijn het binnenland in. En inmiddels heeft dezelfde maatschappij den heerweg door de lucht gebouwd waarlangs de gedachte gaat en de levende stem. Van de haven tot de hoogvlakte en den heelen wijden ring van ondernemingen langs loopt de telefoon; en het telegraafnet heeft bijna 200 K.M. lengte. Tegenover dien groei vertoonde zich echter het verval: de onvermijdelijke neven-verschijnselen van een snelle industrieele ontwikkeling vertoonden zich: speculatie, overproductie, instorting. De jaren van 1884 tot '92 waren de magere die op zoo vele vette volgden, en van die vette vele verslonden. Rijke menschen werden tusschen ochtend en avond arm. Van de tabaksondernemingen ging alles wat buiten het eigenlijke centrum der teelt lag ten gronde. In Padang en Bedagei kon van zeventien ondernemingen maar eén enkele in stand gehouden worden. De ellende werd zoo erg dat een fonds moest opgericht ‘voor hulp-behoevende Europeanen.’ Er was geen geld, er was geen werk, en het scheen haast of het er nooit meer zou komen, na de groote crisis op de tabaksmarkt van '92, die op een jaar van misoogst, van lage prijzen en van faillissementen volgde. Echter, de tabaksteelt kwam er weer bovenop, en werd krachtiger nog na haar zware ziekte dan zij van tevoren was geweest. Als de landbouw en het zuivelbedrijf in Holland toen deed, als de suikerindustrie op Java al had gedaan, deed zij: zij verbeterde te allen kant haar methodes, zij verbeterde haar gewas, zij verbeterde haar arbeid. In '88 al had de organisatie der planters, ijverend voor altijd ruimer immigratie van werkvolk uit China, het Immigrantenbureau opge- | |
[pagina 260]
| |
richt, waardoor regeling en nauwkeurige contrôle en een directe snelle correspondentie met het emigratiecentrum Swatow tot stand kwam. De vraag der openbare gezondheid eischte strenge voorzorgen tegenover het vele immigrantenvolk uit voortdurend besmette streken: de planters bouwden een quarantaine-station uit ruime beurs, naar de beste methoden. Daarmee was het niet gedaan. Op de ondernemingen ziek wordend werkvolk had geneeskundige hulp van noode. De bestaande was geheel onvoldoende. Zelfs met de beste zorgen en voorzorgen kon zelfs de meest voorzichtige en behalve voorzichtige meest menschlievende planter het niet bereiken, dat een zieke koelie naar den eisch werd verpleegd in het kleine hospitaal der onderneming, noch voorkomen dat zijn ziekte de oorzaak werd van de ziekte van wie weet hoeveel andere menschen. De verspreide en daarom zwakke krachten werden vereenigd en een centraal ziekenhuis opgericht te Medan, speciaal op de gewoonten van den Oosterling en den aard der tropische ziekten aangelegd. En naast dat huis voor herstellenden werd er een gebouwd voor wie niet meer herstellen zouden: een asyl voor gebrekkige, ziekelijke en oude koelies. Maar ook daar bleef het niet bij: gedachtig aan het woord dat voorkomen beter is dan genezen, sloegen de planters de handen ineen om een instituut tot stand te brengen waar de oorzaak der ziekten bestudeerd kon worden en proefondervindelijk de middelen tot wering onderzocht. Het Pathologisch Laboratorium verrees. Tegelijk en op dezelfde wijze - die van wetenschappelijk onderzoek en proefneming - gingen zij aan de verbetering van de geheele cultuur. Er werden proefvelden aangelegd en onder deskundig beheer gesteld. En in het laboratorium begon de arbeid | |
[pagina 261]
| |
met nieuwe methoden om de ziekten der tabaksplant te genezen, om op haar terende insecten te weren en om de voorwaarden van haar wasdom altijd door te verbeteren. Terwijl hun onvermoeibaar initiatief den toch zoo wijd getrokken en zoovele andere belangen omsluitenden kring van het eigen belang doorbrak met den bouw van een leiding, die de stad Medan zuiver drinkwater bracht uit de heuvels. Medan was in den tusschentijd gegroeid. Het was een stad geworden, éenig in. Nederlandsch-Indië, een stad met ‘Europeeschen’ zweem, ruim, regelmatig, zindelijk, met alle gerieven voorzien; en met een gehéél eigenaardig kenmerk: de jeugd van alle Europeesche bewoners. Als bijna al het andere is ook dit - dat er geen oude menschen zijn in Medan noch in Deli - weer een uitwerking van den voorspoed der tabaksindustrie: de menschen kunnen hier in korter tijd dan elders geld genoeg verdienen om verderen arbeid in de tropen onnoodig te maken. En jong nog en voor anderen werkkring bruikbaar gaan zij naar hun geboorteland terug, niet denkend aan ‘ver-indischen’ en blijven. Zooals dat eenzame inlanderhuisje met het van een schipper geleend huisraad, waarin de pionier der Delische tabaksteelt begon met te wonen, het spiegelbeeld was van Deli in 1863, zoo is de volk- en geldrijke stad van jonge menschen Medan het spiegelbeeld van Deli in 1912. Zoovele en zoodanige dan zijn de uitwerkingen geweest van wat nu haast vijftig jaar geleden begon. Andere staan te wachten. En daaronder zullen er naar alle waarschijnlijkheid wel zijn, die niet toegejuicht zullen worden door wie die vroegere, terecht, toejuichten. Niet alleen de werkers hebben het werk gemaakt: ook het werk maakte de werkers. Zij zijn andere menschen nu, dan zij twintig of zelfs tien jaar geleden waren, de Delische koelies. Zij hebben gehoord | |
[pagina 262]
| |
van den strijd der arbeiders tegen het kapitaal in Europa; zij hebben eenzelfden strijd in hun eigen land zien beginnen, en bewust of onbewust, hebben zelfs diegenen de gevolgen ervan ondervonden, die niet zelven er aan deelnamen. Voor den Javaan en den Soendanees uit een afgelegen kleine dessa waar geen Europeaan ooit kwam, voor de mannen uit den binnenlanden van Borneo en het Sumatraansche gebergte is het koelieschap in Deli de ingang tot een nieuwe wereld geworden. En de Chinees is tot politiek bewustzijn ontwaakt. - Hoe zal dat alles Deli aandoen? Alleen dáarover is verschil van gevoelen: over de wijze van de inwerking. Niet over de vraag of zich, ja dan neen, eene inwerking zal doen gevoelen. Dat wordt aangenomen voor een zekerheid. |
|