| |
| |
| |
Oude en nieuwe dingen in een centrum van inlandsche nijverheid
VOLKRIJK als een heirweg is de Barito bij Marabahan.
Bij de menigten van schuiten, vlotten, prauwen, schepen, die de groote stroom heen en weer draagt tusschen bovenloop en monding, voegen zich hier de menigten van de Negara, die met haar stelsel van zijrivieren en kanalen de groote verkeersweg is voor een dichtbevolkte nijverheids-streek. Het middelpunt van die nijverheid is het groote dorp Negara, een eindweegs stroomopwaarts van haar invloeiïng in de Barito, aan de Negara-rivier gelegen. Naar het oosten, langs de vele zijstroompjes, die van noord en zuid haar toevloeien, liggen Margasari, Moeara Moening, Kloempang, de bedrijvige marktplaats Kendangan, en hoeveel dorpen en dorpjes meer nog, vol bedrijvig volk. Heen en weer, tusschen al die plaatsjes en Bandjermasin, waar, via de Paketvaart-booten en de Javaansche havens, het wereldverkeer begint, gaat altijd door de tocht van allerlei vaartuig, met lange rookwolken, die spiegelend den vloed verdonkeren, met vlaggen en spitse wimpeltjes bij dag, met lichtjes zwevend in de hoogte of vlak boven het water schommelend en een afschijn van verborgen vuur bij nacht, met riemengeplas en ver heen roepende stemmen en den schreeuw van stoomfluiten
| |
| |
aldoor. De groote menigte van die vaartuigen zijn Inlandersschuitjes - visschersbooten, vrachtprauwen, tambangans. Maar daar tusschendoor, gering in getal, maar elk op zichzelf aan een geheele vloot van die primitieve scheepjes gelijk, gaan de sterke snelle stoombooten hun gang - die van de Koninklijke Paketvaart, van de Borneosche Industrie-Maatschappij, van de Borneo-Sumatra, van de groote Chineesche firma's, die Westersche methodes toepassen. Zichtbaar in zijn duidelijkste zinnebeeld, een transportmiddel door machinerie bewogen, gaat de nieuwe tijd het binnenland van Borneo in met het onheugelijk-oude vreedzaam in gezelschap. Den geheelen stroom langs zijn de uitwerkingen van die vermenging, eigenaardig en belangrijk genoeg soms, waar te nemen, hier wat minder, daár wat méer duidelijk. Ik had gelegenheid ze van nabij en in bijzonderheden te zien, te Negara.
Negara is beroemd hoofdzakelijk voor scheepsbouw en voor sierlijk koperwerk. Maar nog een menigte andere takken van nijverheid groeien en bloeien hier. Ten eerste alles wat met scheepsbouw verband houdt: houtzagen, touwslaan, vlechten van ‘atap,’ dak voor de groote prauwen, en hout-snijden ter versiering van stevens en wanden. Dan het maken van landbouwgereedschap, vooral van de breede, zware messen, met zulk een geduchten slag er in, waarmee de Bandjarees hout kapt en gras snijdt. Veel timmerwerk ook wordt hier gedaan: het gestoken werk, waarmee de huizen der rijken in deze streek versierd zijn, komt allemaal uit Negara. Dat alles is voor Inlander-behoef. Maar nu komt de invloed van het nieuw-tijdsche Westen met andere eischen. Voor een deel gaan die zoowat samen met de behoeften van de Inlandsche markt. De kopersmeden bijvoorbeeld, die sirih-stellen en geld-kistjes maken voor
| |
| |
den Inlander, maken voor den Europeaan koperen siergoedje, als b.v. miniatuur-tambangans, bloemenbakjes, sigaren-kokers, etc. etc. Voor een ander deel heeft de arbeid voor de Europeesche markt dien voor de Inlandsche bijna geheel of geheel en al verdrongen. Er zijn hier wagenmakers, die wel een grobak bouwen volgens Javaansch model, maar vooral toch zich toeleggen op het bouwen van lichte rijtuigjes, zooals alléen bruikbaar zijn op de smalle drassige wegen van het binnenland. Als model hebben zij daarvoor buggies geïmporteerd uit Amerika. En als geheel op de Westersche behoefte berekend, mag men wel de industrie van het mattenvlechten aanzien. De Inlanders gebruiken die matten wel is waar; zij slapen op een matje, zij pakken op reis hun hebben en houden in een matje; maar de verbruikers in het groot zijn de suiker- en de tabakbouwers. Verleden was de export van matten uit Bandjermasin van de ruim 7 millioen stuks, die hij bedroeg in 1909, gestegen tot 15½ millioen. Van de biezen, voor die matten benoodigd, worden tegenwoordig plantingen aangelegd. Het voor de markt gereed maken van rotan ook is een op Europa berekende industrie. De vrachten geschilde, op maat gesneden en gesorteerde rotan, die op vaartuigen van alle fatsoen en slag de Negara en de Barito afdrijven - ruim 47.000 pikol rotan in bundels, ruim 1⅛ millioen rotan stokken werden in 1911 uitgevoerd - gaan alle naar de groote meubelfabrieken in Europa.
Dat belet niet, dat werkwijzen en gereedschap nog echt inlandsch zijn: tusschen de zuiver-inlandsche industrieën, als die van den prauwen-bouw, en de voor de Europeesche markt berekende is er op dat punt geen verschil. Een prauw wordt gebouwd, een mat wordt gevlochten met hetzelfde gereedschap, op dezelfde manier, nú, als het tweehonderd jaar ge- | |
| |
leden gebeurde. En die dat doen, zijn niet een ondernemer met zijn arbeiders, maar een gezinshoofd met zijn zoons, broeders, neven, zoodat het bedrijf het gezamenlijke bezit is van een geheele familie, ook al weer naar overouden trant. Er wordt niet betaald volgens den tijd van werken, en ook niet per stuk. Maar bij verkoop van het werk deelen, volgens bepaalde proportie, zij die daaraan meegewerkt hebben in de winst. Zoo althans werd de zaak mij uitgelegd bij den koperslager, die mij als de beste in zijn vak was aangewezen, en bij een messen-smid. En het districtshoofd van Negara, die mij bij de twee bracht, zeide nog, dat dit hier zoo de algemeene wijze van arbeid- en winst-deeling was.
Dat districtshoofd, de Kjai, was zelf een merkwaardig voorbeeld van oudtijds-Oostersche en nieuwtijds-Westersche elementen in vereeniging. Hij had geheel en al het voorkomen van een Maleier van aanzienlijke afkomst, en had zich ook gehouden aan den godsdienst van zijn volk, Islam in schijn, in wezen animisme. Maar hij had Hollandsch geleerd, dat hij, wel niet vloeiend maar toch duidelijk en zelfs zonder sterk accent sprak. En hij droeg, op dien tocht door Negara, Hollandsche kleeren. Zijn zoons laat hij een Hollandsche opvoeding geven. Van zijn dochters sprak hij niet. Ik vermoed dat die, naar den conservatieven trant, het geheele Oosten door ten aanzien van vrouwen betracht, op zijn echt-Inlandsch zullen opgroeien.
De eerste werkplaats waarheen de Kjai mij bracht was die van een prauw-bouwer. In een groote loods, waarvan het los uit bladeren en vlechtwerk ineengevoegde dak de lucht liet doorschemeren, en onder de boomen van een drassig erf rondom, in het midden waarvan het huis van den scheepsbouwer op hooge palen stond, was een aantal werklieden aan den ar- | |
| |
beid op vier prauwen van verschillende grootte. Zij hadden gereedschap van eigenaardig model, blijkbaar heel oud al. Onder andere, bijlen in den vorm van een houweel, het blad haaks op den steel gezet, waarvan zij zich bedienden als van een schaaf, en dat met zulk een behendigheid dat het harde ijzerhout zoo glad als satijn werd onder de bewerking. Op de werf werd alleen de kiel van de tambangans gebouwd; iets waaraan vijf werklui anderhalve maand werk hebben en van f 60 tot f 130 samen verdienen. De opstaande wanden zijn het werk van een ander slag ambachtsvolk; de sieraden aan boeg, wanden, pijlertjes, dat doet weer een ander; het dak, dat uit een geraamte van gebogen bamboe en een dek van vlechtwerk bestaat, maakt een derde; de arbeids-verdeeling, men ziet het, kennen de Bandjareezen al. Nog niet de vereeniging van het verdeelde in een gemeenschappelijke werkplaats.
Bij den koperslager bemerkte ik dat ook sommige toestellen en hulpmiddelen bij den arbeid hen al bekend zijn: de werkman, die bezig was een sirih-kistje te maken, had er een gemakkelijke manier op om wanden en deksel met open-werk te versieren: het blaadje koper ging tusschen twee open-werk ijzeren platen; en met een stel beitels, die precies de vormen van de openingen in het ijzer hadden, werd het koper weggestoken; in een paar minuten was alles klaar. In geen Europeesche fabriek had het meer werktuigelijk kunnen gebeuren. Het drijven van het koper zag ik niet: maar naar het voltooide werk te oordeelen, dat de bestuurder van de werkplaats - tevens het hoofd van het talrijke gezin, door het werkvolk gevormd - mij toonde, moet daarin toch wel wat meer eigen gedachte en kunstvaardigheid steken.
Het werk van den messen-smid was geheel en al
| |
| |
ouderwets Inlandsch. Ook hij arbeidde met al zijn familie-leden samen, een paar vrouwen incluis, die de zoó bekoelde messen glad en blinkend schuurden. Zijn aambeeld stond vastgekeild in een zwaren stam, die door den gevlochten vloer der smidse heen, en door het water dat onder het huisje zwalpte, diep in den moerassigen bodem was ingegraven. En de blaasbalg, die het vuur in den leemen oven wakker hield, bestond uit een stel zware bamboe-schalmen, waaruit de dwars-schotten waren weggenomen, en waarin, door middel van een kleinen hefboom, zuigers op en neer werden bewogen. Het ijzer echter dat hij verwerkte - de rotan vloer lag geheel verzakt onder de zware staven - kwam ‘uit Holland’ naar hij zei, met ‘Holland’ alle verre landen aan de overzij der zee, waar blanke menschen wonen, bedoelende; het zal wel Duitsche export-waar geweest zijn. Ergens in den omtrek van Essen misschien was dat ijzer gesmolten, gelouterd, in fatsoen gebracht, door geschoold werkvolk met behulp van ingewikkelde machinerie, onder toezicht van ingenieurs, die jaren van studie en practijk aan hun werk hadden gegeven. En nu werd het hier in het binnenland van Borneo, in een vezelen huisje, half in half uit het water als een eenden-nest, door een naakten bruinen Bandjarees gesmeed tot messen, om er gras mee te snijden en takken te kappen in de ‘rimboe,’ in de wildernis. Dat was een zonderling einde na zulk een begin.
De Kjai, die mij van den smid nog naar een pottebakker bracht - daar was àlles, materiaal èn werkwijze èn bestemming Inlandsch - en toen de dorpsstraat langs, waar hij mij fuiken en allerlei vischtuig liet zien in de rivier drijvende om vangst, en daarna in zijn eigen tambangan terug naar de pasanggrahan, kwam in den namiddag, hoffelijk, weer, om een officieel bezoek te brengen. De mantri had hem ge- | |
| |
laten in de soort vliegenkast-in-het-groot, die aan de waterzijde van de pasanggrahan is aangebouwd, als de eenige, voor muggen veilige plaats van het huis. Toen ik er binnenkwam, zat hij de Nieuwe Rotterdamsche Courant te lezen, die mij juist dien ochtend uit Bandjermasin was nagezonden, en die ik open op de tafel had laten liggen toen ik met hem uitging. Ik onderdrukte tegelijk mijn verwondering en wat ik hem had willen zeggen over dat Essensche ijzer, dat ik in Bandjareesche ‘parangs’ had zien veranderen. Voor iemand, die de inlandsche prauwen en de stoomboot van de Paketvaart tezamen de Negara had zien binnenstoomen, was er immers, welbeschouwd geen reden tot verbazing.
|
|