| |
| |
| |
Rijst en rijstbouwers
WIE van Singaradja naar het aardige heuveldorp Gitgit gaat, volgt een weg tusschen rijstvelden door. Zij liggen, blank als licht kabbelende vijvers langs de helling, hier, ginder beginnen zij al te sprieten. Op plekken staan zij, flonkergroen, vol in den halm en het dunne zilverwaasje begint er al over te komen van den opengaanden bloesem. De weg klimt slingerend, voorbij grauwe dessa's, leemen huizen met rieten daken achter een hoogen leemen muur, die tegen week worden en wegspoelen onder stortbuien beveiligd is door bossen slordig er over geworpen alang-alang; voorbij bonte tempelpoorten, door grijnzende monsters bewaakt, die uitpuilende oogen hebben en slagtanden en vlerken aan de schouders; voorbij pasars, waar koopers en verkoopers aan een warong koffie zitten te drinken: onderwijl staan hun korven met vechthanen in de schaduw, en tegen den kant van den weg liggen, in wijdmazig bamboe-vlechtsel, een soort fuik, waarin zij door twee man naar den pasar gepikoeld zijn, knorrende zwarte varkens. Allerlei marktvolk komt den steilen weg af, koopwaar vervoerend op grobaks en op pakpaardjes, dragend aan het juk, dragend op het hoofd. Jonge, ranke kerels drijven goudkleurig vee
| |
| |
voor zich uit. Een oud wijfje wandelt met een varken, dat zij een touw om het lijf heeft gebonden. Een geheele rij vrouwen komt er aan met kruiken sagoweer op het hoofd, zakken ketela, groente, rijst, stapels kains en sitsen goed, en zelfs levende biggetjes, die worstelend tegen het touw, waarmee zij aan elkander en aan den vierkanten draagbak vastgesjord zijn, zwarte snuiten in de hoogte steken en wijdmuils schreeuwen, terwijl de draagster onbekommerd voortloopt met haar lichte, sierlijke schreden. De grauwe gehuchtjes, de tempels, de pasars komen er aan, staan even stil, zijn voorbij, de marktgangers haasten de steilte af, den klimmende tegemoet, en zijn verdwenen, maar altijd door blijven de rijstvelden, blanke, gespikkelde, flonkergroene, zilverig overwaasde rijstvelden. De hellingen zijn er mee bekleed. De toppen flikkeren er van. Het kleine gemurmel van de watervalletjes, die van elk hooger gelegen naar elk lager gelegen veld afsuizelen over de dijkjes, is héél zacht te hooren onder het bruisen van den aanstrijkenden bergwind door, die de stijfbladerige palmen ontroert. De reuk van de bloeiende rijst maakt de lucht zoet.
Gitgit ligt vrij op een rondom van dal en diepte omgeven top. Bij de pasanggrahan, half weggescholen onder een groep zware kanarieboomen ligt, midden in een tuin waar frisch de rozen bloeien, een luchtig tuinhuisje, aan den uitersten rand der steilte. Daar vandaan ziet men, van de donkere bergen in het Zuiden en Oosten afhellend naar de Noordelijke zee, het geheele wijde land liggen; en van de bergen tot de zee is het groen van rijst. De barre steen en het zilte water enkel zijn zonder dat schitterige groen, waar het geheele menschenleven van het eiland van groeit en gedijt.
De Baliër is er trotsch op, dat op zijn eiland meer
| |
| |
en betere rijst groeit dan op Java, overigens voor hem het land van alle voortreffelijkheden, en dat zelfs Javanen naar Bali komen, om zijn wijze van rijstteelt te bestudeeren. De irrigatie hier is eene voortreffelijke. Het land is zeer steil en bergachtig, de rivieren loopen snel en driftig door diepe ravijnen, en de taak om het water te vangen en gelijkelijk te verdeelen over de velden, was dus een zeer moeilijke. Dat de Baliër haar zoo goed volbracht heeft, dankt hij aan de eendracht die ook hier macht is. Van den beginne aan is hij te werk gegaan in vereeniging met kameraden, en aan twintig, veertig, vijftig mannen viel gemakkelijk, wat voor een enkele onmogelijk ware geweest. De landbouw hier berust op coöperatie. Eigenaars van sawahs (dikwijls zij, wier velden uit een en dezelfde leiding het water ontvangen), sluiten zich aaneen tot een vereeniging, eenigermate vergelijkbaar bij onze oude waterschappen, die alles regelt wat op den rijstbouw betrekking heeft.
De ‘Soebak’ stelt den tijd van bevloeien, ploegen, planten, oogsten vast. Hij bepaalt de hoeveelheid water waarop ieder akkerman recht heeft; hij houdt het toezicht op dammen, tunnels en leidingen; hij int bijdragen en stelt het door ieder verschuldigde vast; en het recht van boete-heffing geeft hem het middel, zich te doen gehoorzamen. Als een oogst mislukt, wordt door den Soebak een onderzoek ingesteld, om uit te maken of nalatigheid van den landman zelf soms schuld is daaraan. De vergadering beslist bij meerderheid van stemmen. Wordt de boer schuldig bevonden, dan moet hij niet alleen het volle belastingbedrag, over een goeden oogst verschuldigd, betalen, doch een boete op den koop toe. Al de Soebak-leden om de beurt maken deel uit van het bestuur. Alle leden zijn gelijk voor zijne wetten; een lid van een der
| |
| |
drie kasten heeft geen meerdere rechten noch mindere verplichtingen dan een eenvoudige Soedra (of om hem te noemen met den naam dien hij liever hoort, Kaoela). Wat, in het voorbijgaan gezegd, den hoogen ouderdom van deze volksinstelling bewijst, en haar kracht, waartegen de veroverende Hindoe-Javanen hun voorrechten niet hebben kunnen handhaven. Als vele andere voortreffelijke dingen in het Balische volksbestaan is ook de Soebak een erfenis der oer-Baliërs. De Nederlandsche regeering heeft het systeem volgens haar eigen lijnen uitgebreid; de Soebaks, waarvan de indeeling waar dat kon in overeenstemming is gebracht met den loop der rivieren, vereenigd in groepen, met ieder een eigen bestuur; en als hoofd van al de groepen in een landschap een ambtenaar met uitgebreide bevoegdheden aangesteld, die den alouden titel voert van ‘Groot-Soebakhoofd’ Sedehan Agong. De Sedehan Agong van Boeleleng, een man van kunde en rusteloos-ijverig, heeft den rijstbouw in het landschap opgevoerd tot een nieuwe hoogte. De Javaansche deskundigen komen bij hem in de leer.
Op dit oogenblik is, in het grootste gedeelte van de vlakte, de rijstbouw begonnen. Ware ik een paar weken vroeger gekomen, ik had het feest kunnen bijwonen van het herbeginnende landbouw-jaar, het wed-ploegen. Nu moest ik me tevreden stellen met de beschrijving die de Sedehan Agong er mij van gaf.
Eerst wordt een optocht gehouden naar den Soebaktempel midden in het veld, die aan de Rijstgodin, Dewi Sri, is gewijd, en naar het offerhuisje, - enkel een vierkante baksteenen pilaar, met een nis er in - van den Watergod, om beider hulp en zegen te vragen voor het beginnende werk. Dan komen de boeren op een groot veld bijeen, ieder met zijn ploeg en zijn span stieren. De beesten zijn prachtig
| |
| |
opgesierd; sommige met een bekleedsel van uitgeslagen, beschilderd en verguld leer, in den trant van de ornamenten die wajang-spelers dragen, allen met groen en bloemen. Zij dragen geweldig groote houten klokken om den hals, van anderhalf tot twee voet breed, die een klank geven als van een gong, en die hen dwingen den kop hoog te dragen. Het is de trots van den eigenaar wanneer de stier ook den staart hoog draagt bij het ploegen, in het verlengde van den rug gestrekt, en dan met een hoek naar beneden gebogen. Voor een mooi span wordt tot vierhonderd rijksdaalders toe gegeven, (om te rekenen als een Baliër, die niet anders kent dan een Chineeschen duit en een Hollandschen rijksdaalder). Zulk een hartstocht heeft de Baliër voor mooi vee. Als dan de groote goudgele prachtig-opgetuigde beesten langzaam voorbij treden over het veld, met gespannen spieren den ploeg trekkend, dien de feestelijk-gekleede akkerman bestuurt, terwijl het gebeier van al die diepe houten klokken een heerlijke muziek maakt, dan viert de Baliër zijn verheuglijkste feest. Het ernstige, strak-belijnde Brahmanen-gezicht van den Sedehan Agong glansde terwijl hij er van verhaalde.
Nu dan is het ploegen in vollen gang. Om 5 uur al gaat de boer met zijn span naar den akker; en met zijn beesten samen plonst hij door het zwalpende lauwe sawah-water tot elven toe. Dan is het siëstatijd. Is het ploegvee een stieren- of ossen-span, dan keert het naar de dessa terug; maar karbouwen blijven in het veld om te baden in een poel. Met een touw aan de horens getuierd aan een paal in 't veld liggen de groote grauwe beesten daar als schepen voor anker. Zij verroeren zich niet, uren achtereen; het water rimpelt boven hun gelijkmatigen ademtocht. De ploeger ligt niet ver van zijn vee in
| |
| |
het gras langs den weg, of op de bale-bale van een wachthuisje. Zijn kinderen brengen hem zijn middagmaal, rijst met een droog vischje, een gezouten ei, wat scherpe toespijs, en allicht een portie varkensvleesch. Misschien brengen zij ook een kruik water mee uit de nieuw aangelegde leiding. Maar, zoo niet, dan weet hij toch wel aan een dronk te komen. In den sawah-plas staat vastgemetseld een groote filter, een gefatsoeneerd en uitgehold rotsblok. Het water siepelt van buiten naar binnen. (‘Zooals bij de filters van Pasteur’ verduidelijkt de dokter djawa). Hij treedt naar den filter, doopt er zijn kruik in en laat ze vol-klokken; en het hoofd achterover giet hij zich den straal recht in de keel eerst, over gezicht en borst dan; gedrenkt, druipnat, water van buiten, water van binnen, staat hij als een plant na den regen te glanzen van sap en frisschigheid.
's Middags werkt hij niet met zijn vee; met de spade bearbeidt hij de hoekjes en zoomen, die met den ploeg niet te bereiken zijn geweest. Hij zorgt dat de twee Soebak-inspecteurs niets te berispen zullen vinden als ze straks voorbij komen op hun ronde. Als de rijst uit de kweekbeddingen is overgeplant, (anders dan elders is dat hier mannenwerk), heeft hij vooreerst vacantie. Alleen geregeld wieden is noodig en het onderhoud van de dijkjes. Het neemt weinig tijd. Hij heeft de dagen vrij voor zijn geliefkoosd spel van hanen te laten vechten. Nu al zijn velen zoo ver. Op den grooten weg - mijn kamer in de pasanggrahan ziet er op uit - zie ik den geheelen dag mannen voorbij drentelen met gekooide vechthanen; en in de feest-loods, en in alle warongs en pasar-schuurtjes langs de wegen zitten ze in groepen bijeen. Zij wedden met hartstocht; men zou zeggen, met verwoedheid, als zulk een woord paste bij een Baliër. Een oude inwoner van Singaradja, goed van
| |
| |
inlander-zaken op de hoogte, verzekert mij dat een gewone Soedra-boer op een enkelen dag soms tot twee, drie honderd gulden verliest. Hij wedt met handenvol rijksdaalders. Dat trekt hij zich verder niet aan. Vandaag verloren, morgen gewonnen, denkt hij. En verder, is de geldschieter er goed voor; en verder zijn vrouw, die dan maar eens wat ijveriger moet zijn op de markt, en aan den weefstoel; en ten slotte, zijn rijstoogst, ook al is die al verpand en verkocht. Alles komt terecht op Bali, zoo lang er rijst is! En die is er altijd.
Nu zelfs, terwijl in de vlakte pas de bouw is begonnen, zijn op de heuvels al velden rijp. De eerste oogst-processies gaan voorbij, muziek voorop, met bonte wimpeltjes aan bamboestaken en in het midden een verguld miniatuur-tempeltje op een baar gedragen. De vrouwen, die van al de landbouwverrichtingen aan den oogst alleen deelnemen, dragen sierlijke mandjes op het hoofd met offergaven van vruchten en bloemen. En hun stemmen klinken schel boven die der mannen uit in het feestgezang, dat Dewi Sri en al de goden van den akkerbouw prijst.
|
|