tijden vele menschen zoo gevoeld hebben; waar vandaan komen anders al die verhalen, legenden en volkliederen die glorie, rijkdom en onverwacht geluk ‘uit den Oosten’ zien naderen? En waarom spreken kinderen en eenvoudige lieden bij ons nog heden ten dage van ‘den Oost’, als van een wonderland? Dat wonderland was het dat ik eenige jaren geleden ging zoeken, het Indië van mijn kinder-herinneringen. Ik vond een ander. Maar niet een minder, niet minder fantastisch, noch minder mooi. Midden in drukke steden is het me soms geweest als wandelde ik door den droom van een blijd dichter. En aan het strand, op de wijde rijstvelden, in inlandsche huisjes heb ik dingen gezien en gehoord, waarvan de herinnering al een vreugde is.
Ik heb mijn best gedaan om iets van dat fantastische en dat mooie, dat ik zoo dikwijls met volle teugen heb mogen genieten, in woorden op te vangen.
Hier is het.
Misschien willen ook anderen er van drinken.
Augusta de Wit.