Toen ze nu op hooge zee waren, en er niets meer van het land en de stad en het paleis van den koning te zien was, begon de prinses bitter te schreien:
‘Och, lieve Slaapkop! help me toch van dit schip af!’
Pecival zei:
‘Waarom? het bevalt me heel goed op dit schip!’
En hij wenschte, met de complimenten van den snoek, boerekool en spekpannekoeken voor twee, en zijn bank en zijn vuurtje, toen had hij het heelemaal naar zijn zin.
Maar de prinses vond de boerekool en de spekpannekoeken niet lekker, en wou op de bank niet liggen, en zij smeekte den slaapkop zoo lang dat hij toch ergens landen zou, dat hij eindelijk den wind de complimenten deed van den Snoek, en zijn dringend verzoek om te landen op een mooi eiland.
Dadelijk blies de wind het schip naar een overschoon eiland.
Pecival en de prinses gingen aan wal, maakten een wandeling over het eiland, en kozen de allermooiste plek uit om er een kasteel te bouwen. En toen de slaapkop den boomen en den steenen de complimenten van den Snoek deed en zijn dringend verzoek, sprongen ze op en werden een prachtig kasteel voor hem en de prinses om in te wonen.
Nu hadden zij het best. Om de prinses pleizier te doen, liet de slaapkop niet enkel boerekool en spekpannekoeken komen maar ook heerlijke pasteien en taarten, ze hadden te eten zooveel ze wilden, en konden doen wat hun goed leek.
Maar zij waren heel alleen op het eiland, en daarom verveelde de prinses zich.
Na een dag of wat zei zij dus tegen den Slaapkop:
‘Lieve Pecival! ik heb hier geen kamenier, en geen enkele dame om mee te praten, en mijn vader wou ik ook wel graag zien. Kun je geen brug bouwen van hier naar mijn vaders paleis?’
‘Waarom?’ zei de slaapkop. ‘Het is hier heel pleizierig zonder de kamenier en en zonder de dames en zonder je vader.’
Maar de prinses bad en smeekte zoo lang dat hij eindelijk toegaf.
Hij riep de rotsen in de zee en de golven, en zei hun, complimenten van den Snoek, dat zij dadelijk een brug moesten bouwen, van het eiland af dwars over de zee, naar het paleis van den koning.
Toen veranderden de rotsen in goud, en de golven in kristal, en samen werden zij een brug van honderd mijlen lang, die ging van het strand van het eiland dwars over de heele zee, tot vlak voor de poort van het koninklijk paleis.
‘Gauw, lieve man!’ riep de prinses ‘kom gauw over de brug!’
De slaapkop stond op van de bank, nam de prinses bij de hand en ging naar de brug. Maar daar bedacht hij dat in het heele land verstandige menschen woonden en in het