Met haar krachtigste tooverspreuken riep zij de winden en de golven op om het schip aan te vallen en het te pletter te werpen op de rotsen van de Engelsche kust.
De winden en de golven vernamen de stem der machtige toovenares, en gehoorzaamden. Met geweld wierpen zij zich op het schip. Maar toen zij het wilden aangrijpen gevoelden zij de macht van den lijsterbessenboom waarvan de kiel was gemaakt, en moesten aflaten. De golven schuimden tegen den voet van den toren waar de koningin stond, de wind huilde om de tinnen. Zij boodschapten de koningin dat de lijsterbes het schip beschermde.
En nu kwam het al nader aan de Engelsche kust.
Maar de koningin bedacht een andere list.
Door nog veel krachtiger tooverspreuken dwong zij de prinses in haar afschuwelijke drakengestalte aan het strand te verschijnen en jonker Winde en zijn metgezellen te verschrikken, zoodat zij 't niet zouden wagen te landen.
Afschuwelijk richtte de draak zich op, aan den ingang der baai voor het kasteel. Zoo dapper als de ridders waren, sloeg de schrik hun om het hart. Driemaal wendden zij den steven voor den giftigen adem en den opgesperden muil en de vuurschietende oogen van den draak. Maar driemaal sprak jonker Winde hun weer moed in, dat zij terugzeilden en het nogmaals waagden. En de derde maal volvoerden zij het waagstuk en jonker Winde sprong aan land.
Nu echter was de lijsterbessenboom in de kiel van het schip zoo dicht bij de betooverde prinses gekomen dat zij zijn invloed gevoelde, en de helft van de betoovering van haar week. Te vergeefs beval de koningin op den toren den draak zich op jonker Winde te werpen om hem te verscheuren. En toen de jonker met opgeheven zwaard naderde, klonk hem uit den vreeselijken muil de stem van zijn zuster tegen.
‘O, laat het zwaard zinken, jonker Winde, laat uw speer zinken, en werp uw pijlen neer. Al schijn ik een afschuwelijke draak, ik zal u geen leed doen!’
Jonker Winde liet zijn zwaard zinken, en stond besluiteloos. Wel herkende hij de stem van zijn zuster, maar voor zijn oogen zag hij een afschuwelijken draak.
Daar sprak de draak wederom met de stem van jonkvrouw Maud.
‘O steek uw zwaard in de scheede, jonker Winde, werp uw speer achter u, en omhels mij drie malen! Anders zult gij die gij liefhebt en die u liefheeft in der eeuwigheid niet weder zien!’
Toen begreep de jonker dat het werkelijk zijn lieve zuster was die tot hem sprak. En om harentwil overwon hij zijn afgrijzen en omhelsde den afzichtelijken draak.
Hij kuste het monster eenmaal. Doch dat veranderde niets in zijn voorkomen.
Hij kuste het monster voor de tweede maal. Toen woei de giftige adem uit en de vuurschietende oogen werden zacht.