Jantje en Grietje
Er waren eens twee kinders, die heetten Jantje en Grietje, en die woonden met hun ouders in een groot donker bosch.
Eens op een keer ging de moeder het bosch in om hout te sprokkelen. Het werd tijd voor het middageten, maar zij kwam niet thuis. Toen werd het tijd voor het avondeten, maar ze kwam nog niet thuis. En toen werd het tijd om naar bed te gaan, en ze kwam óók nog niet thuis. Den volgenden morgen vóór de zon nog op was, gingen Jantje en Grietje en de vader haar zoeken. Door 't heele bosch liepen ze, en ze riepen zoo hard als ze maar konden: ‘Moeder! Moeder! Vrouw!’ Zoo liepen ze den heelen morgen te zoeken en te roepen, en den heelen middag, en den heelen avond, tot het zoo donker werd dat ze niets meer konden zien, en zij zoo moe waren dat ze niet meer konden loopen en zoo schor dat zij niet meer konden roepen. Toen gingen ze bedroefd naar huis en de vader zei, dat de lieve moeder nooit meer terug zou komen, en hoe het nu met hen allen moest gaan, dat wist hij wezenlijk niet.
Het ging ook heel slecht, want of de vader nog zoo hard werkte en Jantje en Grietje nog zoo hun best deden om hem te helpen, ze konden toch niet wat de moeder had gekund, en daarom waren ze heel blij toen op een dag een vreemde vrouw aan de deur kwam kloppen, die zei dat zij bij hen wilde blijven om het huishouden te doen, want dat kon zij goed.
Zoo bleef dan de vreemde vrouw en deed het huishouden, maar Jantje en Grietje merkten al gauw dat zij zoo blij niet behoefden te zijn, want de vrouw was een booze heks en plaagde hen den heelen dag als de vader het niet zag, en als ze 't hem durfden te vertellen, zei ze, dan zou ze hen veranderen, Jantje in een hert en Grietje in een hinde. Daarom zeiden de arme kinderen niets, maar de vader merkte wel dat hun iets scheelde en daar was hij erg bedroefd over en 's nachts kon hij niet slapen van het denken aan hen en aan den tijd toen de moeder er nog was en alles zoo gelukkig.
Op een nacht nu, dat hij weer wakker lag en al maar zuchtte, zei de booze vrouw: ‘Je zucht zeker omdat de kinderen zoo lastig zijn. Ik zal ze morgen het bosch in sturen om hout te sprokkelen, dan is het rustig in huis!’
De vader dacht dat Jantje en Grietje wel prettig zouden spelen samen in het bosch, daarom vond hij het goed. De booze vrouw bracht Jantje en Grietje een heel eind ver het bosch in, zoo ver als zij nog nooit geweest waren, en zei, dat zij veel hout moesten sprokkelen, en als zij een mooien takkebos hadden, moesten zij maar